| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Anna Blaman: ‘Vrouw en vriend’ - Uitgeverij J.M. Meulenhoff - Amsterdam - 187 blz. - 111 fr.
Ik heb dit werk met zeer gemengde gevoelens gelezen: het lag me niet. Voorzichtigheidshalve wou ik echter niet dadelijk mijn mening formuleren, ik wou mijn indrukken laten bezinken. Dit alles heeft evenwel niet veel verandering gebracht aan mijn oordeel.
Is daar enerzijds het confuse van het verhaal de grootste oorzaak van, anderzijds meen ik dat het vooral de opgeschroefde taal is die me ergerde. Anna Blaman heeft een voorliefde voor beeldspraak en vergelijking. Zij heeft een zwak voor overdadig karakteriseren en de mens te toetsen aan allerlei dieren. Daardoor verwaterde haar psychologische voorstelling die nochtans geschraagd werd door een vrij diepe penetratie in haar personages. Daarenboven schijnt me haar procédé om beurtelings in de ‘ik’-vorm en de derde persoon te schrijven weinig gelukt.
Ik vind het spijtig dat deze roman geen succes werd want er steekt nochtans psychologische stof genoeg in om er een flinke karakterstudie van te maken.
Eén zwaluw maakt geen lente en één of twee flink voorgestelde personages is nog geen succes voor een roman die als opzet de ontleding en typering van minstens zes mensen beoogde.
Rik Lanckrock.
| |
C.J. Kelk: ‘De Nederlandse poezie van haar oorsprong tot 1880’ - Moussault's Uitgeverij - Amsterdam - 1948 416 blz. - F. 15.
In het September-October-nummer 1948 was ik, bij het verschijnen van het tweede deel van het standaardwerk over de Nederlandse Poëzie door C.J. Kelk, reeds in de gelegenheid uw aandacht te vragen voor deze degelijke studie.
Nu kwam ook het eerste deel (Nederlandse poëzie van haar oorsprong tot 1880) van de pers. Even verzorgd als het vorig deel is dit boek een flinke aanwinst voor ieder literatuurliefhebber.
Het is natuurlijk niet mogelijk in detail te treden over de indeling en de conceptie van deze poëzie-geschiedenis, doch zeker is het dat Kelk hier niet alleen met eerbied doch met liefde en overgave een ontzaglijk wetenschappelijk en litterair-historisch materiaal heeft verwerkt.
Minder actueel dan deel II was het te vrezen dat Kelk in deel I een wetenschappelijke toon zou aangeslagen hebben om zijn ten dele historische stof in te kleden. Wij kwamen bedrogen uit: de toon is even warm en de non-conformistische opvatting van de auteur heeft het boek gered voor de zo kenmerkende saaiheid van litterair-historische werken.
| |
| |
Vaak waagde de auteur het zelfs met een humoristische tournure en een anecdotische kwinkslag die allesbehalve misstaan in deze van een zeer persoonlijke visie getuigende en wetenschappelijk verantwoorde studie.
Ik betuig hier dan ook mijn oprechte bewondering voor de werkkracht en de moed van Kelk die vier levensjaren aan het uitwerken van dit standaardwerk heeft besteed. Het was geen verloren tijd want zijn werk zal onbetwistbaar voor een paar decennia een leidraad zijn bij litteraire studie terwijl zijn opvatting over het kunstenaarschap van enkele merkwaardige dichters zeker de huidige generatie en, naar Ik hoop, latere generaties zal overleven.
Rik Lanckrock.
| |
J.B. Priestley: ‘De toverkring’ (Bright Day) - Vertaling: Max Visser - Uitgeverij: N.V. De Arbeiderspers - Amsterdam - 1949 - 269 blz. - F. 7.90.
De titel van de Nederlandse vertaling van dit boek is bepaald een vondst in die zin dat de grootste verdienste van deze roman zijn betoverende kracht is.
In dit werk trof mij evenzeer de mensenkennis van de auteur (dat is ten slotte altijd iets waarmede een rasecht schrijver uw aandacht wekt) en een paar verbluffende waarheden die alleen reeds door hun formulering verrassen.
Priestley is bekend om zijn handigheid. Zo weet hij door een fijne techniek (laat steeds gebeurtenissen doorschemeren die zich later zullen voordoen, doch weidt er nooit over uit) een eigenaardige spanning te bereiken. Zijn handigheid is evenwel soms te opvallend en moet de ervaren lezer vaak hinderen, doch veel wordt goedgemaakt door de betovering die van dit werk uitstraalt. Priestley betovert zijn lezers door het schetsen van gezellige interieurs en knusse vriendenverhoudingen, e.d. Hij betovert U evenzeer door zijn rake karaktertypering en de fijne analyse van het menselijk gemoed. Hij moge ons dan ook waarschuwen dat deze bezinning op een jeugd en de evolutie van een mensenleven, evenals zijn beschrijving van de zielloosheid in de filmindustrie louter fantasie zijn, toch meen ik dat de schrijver in deze roman heeft afgerekend met zijn eigen verleden en met zijn vroeger oeuvre. En dit zal ongetwijfeld de standing van zijn werk ten goede komen.
Rik Lanckrock.
| |
Piet Schepens: ‘Zweden’ - In eigen Beheer (Prof. Kluyskensstraat, 7, Gent) - 311 blz. - 68, Fr.
De onvermoeibare gezant van het Scandinaafs cultuurleven, Piet Schepens, die ik in dit tijdschrift reeds terecht mocht loven voor zijn
| |
| |
omvangrijk oeuvre, heeft terug een deel aan zijn Scandinavische Bibliotheek toegevoegd.
Zoals in zijn andere werken heeft de auteur een uitvoerig documentair materiaal verwerkt en het is steeds uitermate moeilijk om na een bewondering voor de vlijt en de geestdrift van een auteur te hebben uitgesproken minder heuse dingen te moeten schrijven. Inderdaad ook hier zou ik moeten schrijven dat Schepens grootste gebrek schuilt in een ‘défaut de ses qualités’. Hij wil ons teveel ineens mededelen en mist de geniale greep om deze zo uitvoerige stof op een aangename, kunstige wijze toe te dienen.
Nochtans wil ik hierop niet dieper ingaan en het boek enkel beschouwen als een zeer volledige studie die in deze hoedanigheid moeilijk ontsnappen kon aan de narigheden, verbonden aan het wetenschappelijk geschrijf. In dit licht beschouwd kan ik Piet Schepens' jongste werk terecht een succes noemen. Het is een schoon en interessant boek waarin geen enkel facet van het Zweeds cultuur-, sociaal- en economisch leven verborgen bleef. Daarenboven werden alle details van het Zweedse landschap en stedenschoon evenals de bekoorlijke folkloristische gebruiken op innige wijze beschreven. Bovendien werd dit boek met 40 foto's verlucht en voorzien van een uitvoerige bibliographie. Kortom een werk dat ik om zijn degelijkheid met warmte wil aanbevelen. De lezers die zich willen documenteren zullen in Schepens een gedroomde gids vinden.
Rik Lanckrock.
| |
Walther v. Hollander: ‘Levensgezellen’ (Een Huwelijksboek) - Vertaling A.H. Methorst-Van Ketwich Verschuur - Uitgeverij De Driehoek 's Graveland - 349 blz. - Geb. 92 Fr.
Ik heb, eerlijk gezegd, nooit veel gevoeld voor boeken waarin op schoolmeesterachtige wijze werd geleerd hoe het hoorde, dat men zo en niet zus handelen moest, enz... te meer als het ging om onze gedragingen als mens en dan nog in het huwelijksleven. Elk leven is m.i. zo op zichzelf ingesteld dat elke algemene norm niet opgedrongen mag, noch kan worden. Elk mens, elk huwelijk heeft speciale wetten waaraan nu eenmaal niet te tornen valt, zo men althans het intiemste niet uitroeien wil.
Ik zal dan ook niet ontkennen dat ik de lezing van dit werk met leedvermaak aanving. Nochtans ben ik bedrogen uitgekomen en moest ik voor eenmaal de slagzin op het stofomslag van het boek - die dan toch steeds van publicitaire aard is - volmondig bijtreden ‘een onconventioneel, warm menselijk boek!’
In voornoemd werk behandelde de auteur de grootste en meest kiese problemen uit het huwelijksleven. Uiteraard werden vele aangelegenheden onderzocht die van weinig betekenis zullen zijn voor de lezers die er een gefundeerde levensbeschouwing op nahouden, maar toch wist de schrijver vaak - vaker dan het tothiertoe in soortgelijke boeken het
| |
| |
geval was - nagels met koppen te slaan, de aandacht helemaal op te eisen en tot ernstige overweging te dwingen. Laat het dan zijn dat dit werk aan ruimdenkende lezers niet zo heel veel nieuwigheden zal bijbrengen, het blijft toch altijd versterkend bij een ervaren auteur de bevestiging te vinden van eigen inzichten en opvattingen.
Rik Lanckrock.
| |
D.H. Lawrence: ‘Lady Chatterley’ - vertaling Jo Boer Uitgeverij De Driehoek - 's Gravenland - 1948 - 266 blz. - 148 Fr.
Vele schijnheiligaards waren oorzaak dat rond deze warmmenselijke en oprechte roman een prikkelend wufte sfeer werd verwekt. Het is immers voldoende dat iemand de moed heeft om onbevangen over de meest natuurlijke menselijke impulsen en instincten te schrijven of hij wordt in het openbaar verketterd en stiekum gelezen.
Het hoeft voorzeker geen uitvoerig commentaar dat deze roman, waarin Lawrence handelde over de problemen van een vrouw (Lady Chatterley) die met een sexueel impotent man (Sir Clifford) gehuwd is, door alle zeloten van een valse moraal als een heiligschennis werd beschouwd. Ik zal deze hypocrieten niet weerleggen, ze zijn het niet waard.
Van deze roman heeft de auteur drie versies geschreven wat wel degelijk de ernst van zijn opzet bewijst. Bovengenoemd werk is de eerste versie, die Lawrence nooit heeft willen publiceren, doch die na [z]ijn dood door zijn echtgenote werd uitgegeven.
In vele opzichten wijkt ze af van de versie die ik vroeger in een Franse vertaling heb gelezen. Ik zou niet durven beweren dat deze laatste beter was - het is immers jaren geleden dat ik dit werk las - al meen ik mij nochtans enkele veelbetekende details te herinneren die ik in de hier besproken roman niet terugvond. Zo zijn beschrijving van het avontuur van Lady Chatterley met een Griek waarin Lawrence op [v]innige wijze handelde over het egoïsme van de man tijdens de coïtus, [e]venzo de perverse verhouding die ontstaat tussen Sir Clifford en zijn verpleegster die kenmerkend was voor het diepste wezen van eerstgenoemde, evenals de typering van enkele personages die totaal verschilt van deze van de besproken versie. Dit alles heeft m.i. het boek enigszins verminkt al is het even waar dat de sociale conflicten van de eerste interpretatie meer reliëf hebben en aldus een tegenwicht vormen voor het teloorgaan van enkele substantiële delen.
Doch voor mij is dit boek nog meer dan een ontleding van de sexualiteit en de sociale wantoestanden, het is de roman waarin op beklemmende wijze gehandeld wordt over de problemen van de mannelijke trots, van de belachelijke zucht naar onsterfelijkheid door het verwerven van tijdelijk prestige, van de hartstocht en van de geest, van het huwelijk, e.d.
Mijn bewondering maakt mij nochtans niet blind voor zekere tekortkomingen van de schrijver. Het is immers onvergeeflijk dat een temperamentvol auteur als Lawrence zijn boek heeft ontsierd door te vaak een beredeneerde toon aan te slaan en te vervallen in langdradigheden en overbodige herhalingen.
| |
| |
Daarenboven kan ik niet instemmen met de psychologische motivering van het Clifford personage. De antipathie van de auteur heeft hem belet ook deze mens objectief te ontleden. Hier heeft hij zijn psychologie opzettelijk averechts gekeerd en aldus te kort gedaan aan een personage dat hij meer menselijk hoefde te benaderen.
Deze roman werd op voortreffelijke wijze vertaald en uitgegeven al betreur ik het gebruik van dialect dat weliswaar verantwoord (scheppen van atmosfeer) toch te storend werkt om het een geslaagde vondst te noemen.
Rik Lanckrock.
| |
Adria Locke Langley: ‘Een leeuw is op de straten’ - Uitg. A.J.G. Strengholt, Leidsegracht, 11, Amsterdam. Geb. 357 blz. Nr. 8 in de Roosevelt-Reeks.
Er bestaat in Amerika een neiging om het leven van beroemdheden in romanvorm te behandelen. Dat dergelijke onderwerpen, die misschien uit commerciële drijfveren aangesneden werden, tot schitterende resultaten kunnen leiden werd bewezen door de publicatie van Upton Sinclair's ‘Ford’, die wij enkele maanden geleden met ongemeen enthousiasme hebben besproken. Hoofdzaak is, dat het onderwerp uitverkoren wordt door een schrijver, die over de gave beschikt om alles wat hij aanroert als het ware in een brok goud te veranderen.
Een voor ons nog onbekende schrijfster Adria Locke Langley beschreef het bewogen leven van Huey Long, dictatoriaal gouverneur van de Amerikaanse staat Louisiana, die door een politieke tegenstander uit de weg werd geruimd omdat hij er fascistische ideëen op nahield.
Deze roman, waarin de hoofdfiguur Hans Martin onderkend wordt als de Amerikaanse dictator Huey Long, die het van marktganger tot gouverneur bracht en het presidentschap der Verenigde Staten op het oog had, biedt een merkwaardig overzicht van de sociale en politieke toestanden in de Verenigde Staten. Schrijfster slaagde er bovendien in haar held, een wilskrachtig en heerszuchtig man, die het voor de onderhorigen van de grote grondbezitters opnam, onpartijdig en levensgetrouw uit te beelden. Ook de ondergeschikte personages, Martin's vrienden en de verdrukten, werden op kleurrijke en sappige wijze beschreven.
Zonder van een meesterwerk te gewagen, daar deze roman op enkele plaatsen uitgesponnen werd en iets te mechanisch blijkt opgebouwd, kunnen wij evenwel van een merkwaardig document spreken, dat vooral van belang is voor een nadere kennismaking met Amerika.
Remi Boeckaert
| |
A. Marja: ‘Snippers op de rivier’ - F.C. Kroonder, Uitgever, Bussum, 184 blz., Fl. 3,75.
Acht jaar geleden verscheen de eerste druk van ‘Snippers op de Rivier’. Marja was toen amper 23 jaar. Niet zonder reden mocht men van een veelbelovend talent spreken, want velen, die een generatie ouder
| |
| |
waren, hadden nog niet bereikt wat Marja met zijn roman-debuut had weten te verwezenlijken. Het leek uitzonderlijk dat Marja zo beheerst kon schrijven over feiten, die hem nog zeer nabij lagen. Er bestond immers geen twijfel, dat Marja zijn stof uit zijn onmiddellijke omgeving en uit eigen ervaringen had geput. Met zijn sobere rapporterende stijl bereikte hij tevens enkele verrassende effecten.
Aanvankelijk vreesden wij er thans voor, dat een herlezing van Marja's ‘Snippers op de Rivier’ ons enigszins zou ontgoochelen. En toch is een vernieuwde kennismaking met de hoofdfiguur, Willy ter Veer, een meevaller geworden. De auteur heeft op doordringende wijze de puberteitscrisis van zijn hoofdpersonage belicht en ons meteen levendige schetsen van een stel jonge lui bezorgd. In deze roman, waarin de uiteenlopende karakters van een groepje lyceumjongens en meisjes werden getypeerd, klinkt alles spontaan en oprecht. Er steekt leven in, dynamisme en reliëf. Iets minder geslaagd lijkt ons echter het avontuur van ter Veer met een meisje uit de Ardennen. Deze verhouding tussen beiden werd minder overtuigend verwoord dan ter Veer's houding tegenover zijn vader en zijn makkers. De figuur van ter Veer, een dromerige student, die verzen schrijft en ten slotte, na een lang en verbitterd gevecht met zichzelf, er in slaagt met zijn jeugdgevoelens af te rekenen, werd niettemin ongemeen raak gekarakteriseerd.
‘Snippers op de Rivier’ is een boek van en voor de jongeren’, schreef W.L.M.E. van Leeuwen. Wij vinden er inderdaad enkele van onze jeugdervaringen treffend in terug, zoals wij deze in het toneel van de fijnzinnige Roger Ferdinand weerspiegeld zien. Er ligt trouwens een parallele lijn tussen ‘Snippers op de Rivier’ en het toneelwerk van Ferdinand. De Fransman is evenwel spiritueler en heeft meer zin voor humor dan de Hollander Marja, maar beiden weten met eenvoudige, suggestieve middelen de innerlijke conflicten van adolescenten op onbevangen en levendige wijze uit te beelden.
Remi Boeckaert
| |
Mr. J.J. Wijnstroom: ‘Maskers’ - U.M.C.A.J. Van Dishoek C.V. Bussum, 1946 - 46 blz.
Deze mooie, verzorgde uitgave verdiende werkelijk betere gedichten. Wijnstroom, die, als ik me niet vergis aan zijn zoveelste bundel is, is geen dichter en zal dat wel nooit worden. Er staan in deze bundel een paar min of meer acceptabele stukken, en het overige is brave huisvlijt van een brave liefhebber. Tant pis.
Erik van Ruysbeek
| |
| |
| |
Lieven Rens: ‘Het schrikkeljaar’ - Uitgeversfirma Vyncke, Savaanstraat, 4, te Gent - 1948 - 56 blz.
Veel verklarend proza op rijm. Ondanks krampachtige inspanningen geraakt Rens hier zelden boven uit. Meestal rhetorisch en theatraal, verknoeit hij zijn onderwerpen en toont ons blz. na blz. voorbeelden van verkeken kansen. Maar het ligt zeer ver van mijn bedoeling dit debuut te veroordelen. Rens heeft ritme, weet af en toe door een beeld te treffen bereikt ook wel een hoger peil dan het hierboven beschreven, een peil dat ons laat aanvoelen dat in hem wèl stof zit om er eens te komen. ‘Simeon Stylites’, ‘Serenade’ zijn daar voorbeelden van. Vooral in het laatste heeft hij alle krampachtigheid laten varen en weet hij in eenvoud iets te zeggen dat reeds een zekere poëtische straling uitzendt. Daarom moet men hem crediet schenken.
Erik van Ruysbeek
| |
Ed. Hoornik: ‘Ex tenebris’ - A.A.M. Stols-Uitg 's Gravenhage - 1948. - 30 blz. - Prijs: f. 3,50
Verleden jaar, te Merendree, maakten een tiental dezer gedichten (meestal sonnetten) door Hoornik zelf voorgedragen, op mij een diepe indruk. Na herhaalde lectuur is thans deze indruk weinig verminderd. Deze verzen behandelen de wederaanpassing aan het normale leven van de dichter, die, zoals men weet, te Dachau een Kultuurkuur[t]je heeft mogen meemaken. Hun grootste verdienste is, dat ze ons toelaten, ver boven het geval uit, de afgronden der menselijke natuur aan te voelen. Romantisch van grondinstelling; maar geheel ontdaan van de romantische mise-en-scène zegt hij sober diep beroerende dingen waaraan hij vaak iets huiveringswekkends weet te verlenen. Het enige dat aan mise-en-scène herinnert, of aan procédé zo men wil, is het leitmotiefachtige weerkeren van de spiegelsymboliek, dat ook reeds Hoorniks vooroorlogse verzen kenmerkte. De romantische instelling op het leven, dat in normale omstandigheden reeds alle levensaanvaarding bemoeilijkt en een harmonische inschakeling in het leven schier onmogelijk maakt, leidt hier zoveel te zekerder tot een zoveelste vlucht uit de werkelijkheid, die voor Hoorniks verdere ontwikkeling tal van vraagtekens doet oprijzen.
Erik van Ruysbeek
| |
M. Uyldert: ‘Het park der poezie’. Causerieën over het schrijven, voordragen en lezen van gedichten. - Uitg. F.G. Kroonder te Bussum. - 160 blz. - Prijs: f. 3,90 gebonden.
Deze leerling van Verwey, dichter, essayist en romancier, heeft in dit boekje een aantal causerieën verwerkt die het ‘park der poëzie’ vanuit verschillende standpunten benaderen en binnendringen. Schrijvers be- | |
| |
doeling was niet zozeer de dichters iets over hun vak bij te brengen (behalve misschien de beginnelingen), dan wel een groter publiek te bereiken en in te leiden in de arkanen van de dichtkunst. De bizonderste problemen die in verband met de poëzie kunnen oprijzen, raakt hij aldus aan, allerlei vragen die door de leek kunnen gesteld worden beantwoordt hij, waarbij een rijke hoeveelheid schakeringen tot hun recht komen; de onervaren lezer krijgt een menigte wenken, telkens met hun waarom, hoe hij tot de poëzie moet naderen en hoe niet, een hele kleine cursus in de interpretering van gedichten werd ten voordele van de voordracht-kunstenaar ingelast, kortom, dit pretentieloos boekje is uitgegroeid tot een kleine poëtica, waarin de essentiële poëtische problemen op zeer klare en bevattelijke wijze, met de nodige takt en de onontbeerlijke schakeringen voor het ontwikkelde publiek worden behandeld. Uylderts bezadigde stem is de stem van het gezond verstand, en niet zelden spreekt ze zeer pertinente dingen uit. Over het probleem der vormgeving bv. zegt ze waarheden die moeilijk beter gezegd kunnen worden Enkele herhalingen en lengten staan volledig in de schaduw bij al deze hoedanigheden.
Erik van Ruysbeek
| |
F.W. van Heerikhuizen: ‘In het kielzog van de romantiek. Studies over Nieuwe Nederlandse Poëzie. - Uitg. F.G. Kroonder. Bussum - 1948 - 232 blz. - Prijs geb. f. 6,90.
Deze kritikus, die onlangs een Rilke-biografie publiceerde, treedt hier naar voren met een reeks studies over de jongste Noord-Nederlandse poëzie, die door al wie met de toekomst van onze poëzie begaan is, met gespannen aandacht zullen gelezen worden. Dit boek zal velen nopen tot nadenken en het is van aard om in vele standpunten nieuwe schakeringen aan te brengen.
Van Heerikhuizen onderzoekt de Hollandse poëzie der laatste jaren niet naar haar intrensieke schoonheidsgehalte, al zal hij hierover terloops ook wel een woordje reppen, wat hem vooral interesseert is de ontwikkelingsgang van de poëzie en wanneer hij een gedicht ontleedt vraagt hij zich vooral af of het een vooruitgang betekent, of het een nieuw element voegt bij de reeds bestaande, of het rijk aan mogelijkheden is voor de toekomst, of het voor deze toekomst mede, en in welke mate, de basis helpt vormen.
Leven dat verstart, dat niet meer ontwikkelt heeft meteen opgehouden ‘leven’ te zijn, een kunstperiode die teert op de veroveringen der voorgangers, waarvan de kunstenaars ter plaatse blijven trappelen, heeft opgehouden tot de levende kunst te behoren, het beperkt er zich toe te herhalen wat anderen reeds, en vaak beter, hebben gezegd. Het dient tot niets of men hierbij feilloos de vorm weet te hanteren: de ware scheppende krachten zijn zoek.
Naar deze scheppende krachten speurt de schrijver met onverdroten ijver en nooit-afnemende aandacht, slechts in de mate dat een dichter
| |
| |
het zijne bijdraagt tot het optrekken van het nooit-afgewerkte gebouw der Nederlandse poëzie, d.i. nieuwe elementen aanbrengt die voor de toekomst bruikbaar zijn, die nodig zijn voor een verdere opbouw, stelt Van Heerikhuizen in hem volledig belang.
In onderhavige verzameling studies behandelt hij Noord-Nederlandse dichters, in hoofdzaak jongeren, die tijdens en na de oorlog aan het woord kwamen. Zijn bevindingen zijn niet bijster verheugend.
Sedert de Romantiek ziet van Heerikhuizen geen wezenlijke verandering. Zelfs de ‘Nieuwe Zakelijkheid’ is een handige camouflage van in de grond eenzelfde levensingesteldheid. De Romantiek kan vele kenmerken hebben en een ingewikkeld verschijnsel zijn, doch indien men ze in een paar woorden moest resumeren zou men kunnen zeggen dat ze vooral gekenmerkt wordt door de vlucht uit de werkelijkheid. Alle zogezegde bewegingen die op de romantiek volgen moduleren dit thema op eigen wijze, voegen er schakeringen aan toe, verbreden, verdiepen, verwateren het, maar geen enkele kan uit de ban losgeraken, en tenslotte zijn we in een slop geraakt waar we ons alleen door een totaal omwenden van de boeg kunnen uit bevrijden. Een nieuw ‘stirb und werde’ is noodzakelijk willen we niet met have en goed verzanden. De romantische levenshouding is trouwens in deze tijd van kernsplitsing hoe langer hoe minder houdbaar, en is allang verstard tot een levensvreemde ‘houding’, in de poëzie geworden tot een nieuwe rhetoriek, een nieuwe conventionele ‘literatuurstijl’. Dit is ook het beeld dat schrijver aanschouwt in 95 % van de huidige Hollandse poëzie. Het enige licht dat hij er in ontwaart komt van de M. Nijhoff van ‘Het Uur U’ (eerste lezing: Groot Nederland 1937) en verder, maar minder duidelijk van W.A.P. Smit en J. Van Wageningen. Zelfs Achterberg, die hij nochtans van belang acht voor de wereldletterkunde, heeft zich tot nutoe uit de banden van de romantiek niet weten los te maken.
Hoe de redding moet geschieden is natuurlijk veel moeilijker te zeggen. Het enige wat men, overeenkomstig de lessen van de geschiedenis kan beweren, en Van Heerikhuizen dan ook doet, is dat we langs de verworvenheden van de romantiek om, maar boven de romantiek uit onze weg zullen moeten zoeken.
De lezer ziet dat over al deze punten zeer veel te zeggen valt. In deze regelen was het er mij alleen om te doen de hoofdstrekking van dit werk, dat verder nog rijk aan allerlei inzichten is, weer te geven. Eén enkel verwijt zou ik Van Heerikhuizen nochtans willen toesturen. Hij wil de poëzie in de door hem bepaalde richting zien bewegen. Naar die norm interpreteert en beoordeelt hij alles. Hij mag verketteren zoveel hij wil, en zoals hij trouwens doet, met de beste inzichten, de poëzie zal glimlachend haar eigen nieuwe bedding vinden en zich aan geen banbliksems storen. Ik zeg dit maar omdat de mogelijkheid niet uitgesloten is dat ook Van Heerikhuizen eens halsstarrig aan zijn inzicht zou vasthouden, de dag dat de poëzie een andere dan de door hem geprobeerde richting mocht uitgaan. Het zou jammer zijn moest hij op dat ogenblik zijn soepelheid verloren hebben. Want hij is ontegensprekelijk een man die eens klaarheid kan helpen scheppen.
Erik van Ruysbeek
| |
| |
| |
Willem van Peel: ‘Naar Engeland in mei 1940’ - Uitgave: E. De Kezel, Bagattenstraat, 52 - Gent - ing. 65 fr. - geb. 95 fr.
Over dit boek valt weinig of niets te schrijven. Het verhaalt de lotgevallen van de mensen die om een of andere reden, - meer dan eens blijkbaar ook zonder gegronde reden, - in 1940 werden gearresteerd en naar Frankrijk gedeporteerd. Na al hetgeen wij vernomen en gelezen hebben over concentratiekampen en dodenmarschen brengt dit werk over soortgelijke belevenissen niet veel nieuws meer, tenzij wellicht de wetenschap dat er in elk mens, en dus niet alleen in de Duitser, een brutaal dier schuilt, wanneer hij met zijn eigen angst geen weg meer weet. Op een andere manier zijn de terreurdaden van de Franse militairen, waarover hier gesproken wordt, inderdaad niet te verklaren.
Literair heeft het boek geen pretenties en trouwens ook niet de minste verdiensten. Het is zelfs vrij zwak van uitbeelding, zodat het gelezene bij de meesten zeker geen onuitwisbare indruk zal nalaten.
Laat mij nog zeggen, dat de zogezegde politieke passages mij vrij verward voorkomen. De schrijver, die vôôr '40 blijkbaar bij het Dinaso aangesloten was, heeft alle moeite om ons het verschil tussen een Vlaamsgezind fascist en een nazi duidelijk te maken. Nu is het waar, dat de auteur zich hier op een glad terrein waagt, maar zonder diepgaande voorstudie over dit onderwerp had hij ons beter elk commentaar kunnen besparen en had hij zich liefst gehouden bij het verhaal van zijn belevenissen zonder meer.
Frans Cools.
| |
Remarque: ‘Drie kameraden’ - Atlas-Reeks Nr 8 - 370 blz. - 35 fr.
Het was te verwachten, dat Remarque na de jongste oorlog terug in de mode zou komen. Zijn nihilistische theorie over de leegheid en de doelloosheid van het leven, - theorie die in al zijn romans tot een clichématig procédé verstard is, - heeft opnieuw talrijke aanhangers gevonden wat tenslotte, na de chaos waarin wij geleefd hebben, niet zozeer verwonderlijk dan wel verwerpelijk is. Er volgen herdrukken van zijn meest bekende werken, terwijl hij daarenboven van de gunstige gelegenheid gebruik heeft gemaakt om een nieuwe roman ‘Arc de Triomphe’ te lanceren. Over dit boek werd bij zijn verschijnen reeds genoeg in ‘Arsenaal’ gedebatteerd, o.a. door Geert Grub en onze betreurde medewerker Adriaenssens, zodat het niet nodig is er op terug te komen, al had ik mij destijds gaarne in het debat gemengd en al heb ik het ten slotte alleen maar gelaten omdat het sop de kool niet waard was.
Ik kan mij indenken, dat de uitgevers van de Atlas-reeks in een herdruk van ‘Drie Kameraden’ een goed zaakje hebben gezien. Zo'n vooruitzicht alleen kon inderdaad die editie wettigen, want op literair
| |
| |
gebied heeft deze roman, net zo min als de overige werken van Remarque. geen kwaliteiten die het nodig zouden maken het boek aan de vergetelheid te ontrukken.
De inhoud wordt verondersteld algemeen bekend te zijn. De roman geeft een beeld van de kameraadschap tussen drie mannen, die samen de oorlog als soldaat hebben meegemaakt en die door hetgeen zij in die oorlog hebben beleefd met een onverbreekbare band aan elkaar verbonden blijven.
Juist zoals in de andere romans van Remarque is de inhoud het sterkste deel van zijn vakmanschap. Het gegeven op zichzelf is boeiend, aantrekkelijk en van een zodanige algemene menselijkheid, dat wij ons afvragen om welke reden deze roman dan toch niet bij de ware literatuur kan gerekend worden.
Er is slechts één antwoord op deze vraag. De uitbeelding van dit interessante gegeven is te vlak en te koel. Er ontbreekt een onderstroom van passie en warmte, die in staat zou zijn de inhoud een waarachtig leven in te blazen. Zonder het talent van Remarque en zijn vaardige techniek zou de lectuur zelfs eentonig worden. Nu lezen wij verder, geboeid om te weten waarheen de auteur zijn verhaal ten slotte zal voeren, maar nergens getroffen of geschokt. Het is alles koud en zielloos, het is Kitsch en het blijft Kitsch.
Vroeger kenden wij alleen kunstenaars en prutselaars en het onderscheid tussen de twee te trekken was geen lastige taak. Tegenwoordig echter bestaat er een tussensoort, die moeilijker te definiëren is, maar die alleszins te goed is voor de tweede en niet goed genoeg voor de eerste kategorie. Bij deze reeks kunnen wij Remarque indelen.
En na deze indeling hebben wij over deze roman niets meer te zeggen. Iedereen met een beetje onderscheidingsvermogen zal dan weten waaraan zich te houden.
Frans Cools.
| |
Dr Jan L. Broeckx: ‘Begrip en schoonheid van de muziek’ - N.V. Standaard Boekhandel - Geb. fr. 155.
Een zeer lezenswaardig werk handelend over enkele vraagstukken van de gecompliceerde muziekphilosophie en -aesthetica.
Doordringing van de muziek tot de luisteraar is langs dubbele weg mogelijk: artistieke intuïtie of een volledig bewust genieten en begrijpen, voortvloeiend uit een helder, ondubbelzinnig inzicht, een direct aanvoelen en bewust beleven.
Schrijver is een kategoriek voorstander van de tweede vorm doch lijkt ons inziens het gevaar te onderschatten dat een positieve, redenerende geest het aesthetisch genieten in grote mate kan beïnvloeden. In onze jachtige twintigste eeuw is dit gevaar zeker niet denkbeeldig maar aktuëler dan ooit. ‘Gemeenzaamheid tussen mens en muziek’ (blz. 12) klinkt wel zeer mooi doch het staat vast dat die gemeenzaamheid slechts aan weinigen is gegeven. Om tot deze benijdenswaardige
| |
| |
kategorie te behoren kan dit werk zeker bijdragen of toch tenminste enige richtlijnen geven die het overwegen overwaard zijn. Deze zijn samengevat in enkele hoofdstukken en alhoewel men misschien zal opwerpen dat heel wat hypothetische gezegden nogal bevestigend zijn uitgedrukt, kan men dit schrijver geenszins aanwrijven als een tekortkoming. Een werk handelend over aesthetische problemen kan moeilijk anders geschreven worden en tenslotte is niemand verplicht schrijver's persoonlijke zienswijze als evangelie te aanvaarden. Bovendien heeft hij er aan gehouden in zijn ‘Inleiding’ op de toon van het werk te wijzen.
Een volledig overzicht geven van de behandelde punten zou ons te ver voeren. Opdat de geïnteresseerde zich niettemin enigszins zou kunnen oriënteren, citeren we bondig de besproken vraagstukken.
‘Wat is muziek?’ m.a.w. het geboorteproces van de muziek, haar eigenschappen, bronnen, enz. Zeer flink behandelde blz. zijn deze waar schrijver de muziek toetst aan de Plastische Kunsten en Literatuur.
In ‘Het ontstaan van het muzikale werk’ (blz. 45) wordt overwegend de nadruk gelegd op het geestelijk denken van de componist wat tenslotte van meer belang is dan de technische kant van dit vraagstuk. De technicus zal zijn volle gading vinden in ‘Vormen in de muziek’ (blz. 135). Het eigenlijk beluisteren van de muziek wordt in het derde vraagstuk ‘Hoe wordt de muziek ontvangen?’ aangepakt. Critisch een mooi, algemeen gewaardeerd muziekstuk beluisteren vergt soms veel inspanning. Schrijver bespreekt daarom verschillende types van luisteraars in hun diverse milieu's.
‘De aesthetica in de muziek’ (blz. 92) brengt ons een zeer verscheiden en grondig verantwoord onderzoek over de aard en het ontstaan van het aesthetisch proces. Persoonlijk kwoteren we deze blz. als de beste van het ganse werk.
De betekenis van stijl en vorm in de muziek neemt de laatste twee hoofdstukken in beslag. Gezien de menigvuldigheid en verscheidenheid van periodes en types van componisten stond schrijver zeker voor geen gemakkelijke taak om dit probleem met goed resultaat op te lossen. Wanneer een muziekliefhebber zich afvraagt waarom een componist een bepaalde vorm heeft gekozen voor een bepaalde compositie, dat hij dan eventjes hier het boek openslaat. En als hij dan deze blz. heeft gelezen, dan zal hij van het hele werk, in een vlotte, aangename taal geschreven, genieten. Om de knappe behandeling en zeer degelijke indeling dient schrijver voor zijn pogen gelukgewenst. De N.V. Standaard Boekhandel zorgde voor een mooie uitgave.
Ant. Braemscheute.
| |
G. Heuy: ‘De dierenwereld in een notedop’ - Uitgeverij en Drukkerij Hollandia - Baarn.
In nr 1 - 1949 van dit tijdschrift hadden wij reeds het genoegen twee werken van hetzelfde genre te bespreken: over wereldgeschiedenis en over de geschiedenis van ons vaderland.
| |
| |
Ook in voornoemd boek werd dezelfde, reeds vroeger geprezen vulgarisatiemethode gebruikt. Paedagogisch gezien knap werk: geïllustreerd, met aantrekkelijke voorbeelden toegelicht en steeds terdege wetenschappelijk verantwoord.
Zoals de twee voorgaande werken wordt ook dit interessante en heerlijke jeugdboek, waarin de auteur blijk gaf van een diepgaand psychologisch inzicht, ten zeerste aanbevolen.
K.V.E.
| |
Pliet van Lishout: ‘De vete’ - Nieuw Vlaams Tijdschrift - Uitgeverij Ontwikkeling - Antwerpen.
In het Aprilnummer van ‘N.V.T.’ verscheen een verrassend verhaal van Pliet Van Lishout. Het neemt slechts een tiental blz. in beslag, maar het bevat voldoende stof en essentie om er een roman mee op te bouwen. Indien de kern van dit verhaal niet zo wrang was, zou men volgens de wijze waarop het ingekleed werd van een sprookje kunnen gewagen. De uitwerking van Van Lishout's verhaal blijkt enigszins verwant met de geheimzinnige Chinese volksvertelsels van Lin Tsin Sen, ofschoon de auteur van ‘De Zaak dr. Jaminez’ Italiaanse namen en een ander klimaat verkoos voor zijn helden, die eerder als gestalten uit zijn verbeelding dan als naar het leven getekende modellen voorkomen.
Peter Severius zou volgens de wens van zijn vader met zijn buurmeisje Marina moeten trouwen. Ook Marina's vader is het hiermede eens, want dit huwelijk zou aanleiding geven tot het combineren van twee aanzienlijke fortuinen, zodat Peter nog rijker en machtiger zou worden dan zijn vader en toekomstige schoonvader, die een beduidende invloed op het sociale en politieke leven van hun land uitoefenen. Maar Peter en Marina houden niet van elkaar. Ze weigeren in het huwelijk toe te stemmen. Hierdoor ontstaat er een openlijke vijandschap tussen hun ouders. Intussen is Peter voor een reis om de wereld vertrokken. Onverwachts ontmoet hij Marina. Beiden worden verliefd op elkaar. Ze trouwen en keren terug naar hun land, waar inmiddels revolutie is uitgebroken. Beide families verzoenen zich, maar Peter en Marina voelen heimwee naar het land, waar zij elkaar leerden liefhebben. Ze reizen er opnieuw heen, maar als ze er aankomen blijkt het dat er ook daar revolutie heerst. ‘En toen zij weer recht voor zich heen staarden, lag er, voor het eerst, wanhoop in hun ogen.’
Misschien lag het enkel in Van Lishout's bedoeling een boeiende en verrassende vertelling te schrijven. Wat er ook van zij - indien hij dit verhaal als een verpozing tussen zwaarder werk in heeft opgevat of indien hij er een vooropgezette idee heeft in willen verwerken - er ligt een tendenz in, die men vooral in een allegorie aantreft. Zonder een moraliserende toon aan te slaan, die slechts het verhaal zou schaden, spreken de feiten uit zichzelf. Men kan er een heldere visie op sociale, politieke en morele toestanden, die actueel en tevens van alle tijden zijn, in onderkennen. Van Lishout heeft daarenboven op suggestieve wijze
| |
| |
de mentaliteit van de oproerlingen beschreven en blijk gegeven van een objectieve kijk op de massapsychologie. Men voelt onmiddellijk de reacties van iemand, die de kortzichtigheid van de mens heeft ingezien. Het feit, dat Van Lishout de bittere kern van zijn verhaal in een vrij romantisch kader heeft gesitueerd, doet des te scherper het contrast uitschijnen tussen het vreedzaam leven dat zijn hoofdpersonages zouden willen leiden en de troebelen, die het verwezenlijken van hun verzuchtingen verhinderen.
Deze allegorie, welke op een verrassende noot eindigt, is knap en boeiend geschreven. Een zin valt echter uit de toon: ‘Hun verbazing was naderhand heel wat groter dan de uwe (want u hebt natuurlijk vermoedens, o lezer!). Deze tussenkomst van de auteur, waaraan zelfs Dostojewski zich vaak bezondigde, werkt storend op de ontwikkeling van het verhaal. Van Lishout heeft niettemin het bewijs geleverd, dat hij de knepen van het vak vast heeft om aan een kort verhaal de nodige spankracht te bezorgen.
Remi Boeckaert.
|
|