| |
| |
| |
Boekbesprekingen:
André Gide: ‘De valse munters’ - vertaling J.A. Sandfort - Uitgeverij ‘De Driehoek’ ('s Graveland) - 1948 - 323 blz. - Ing. 118 Fr. - Geb. 149 Fr.
Onlangs beweerde Jan Greshoff nog zeer terecht dat het woord ‘meesterwerk’ veel van zijn betekenis heeft ingeboet sinds men er op uit is meer te zeggen dan men meent. Hieruit volgt dat het steeds moeilijker wordt door een korte typering de juiste waarde van een boek weer te geven.
Met bovengenoemd werk zit ik echter zo verlegen dat ik beroep moet doen op de meest intrensieke waarde van het woord ‘meesterwerk’ om deze roman in te leiden.
Aan dit boek is alles meesterlijk: zo de constructie waarin Gide brak met de gangbare methode; evenzo de combinatie van onderwerp en inhoud, evenals de steeds aangepaste stijl; in grotere mate nog de versmelting van ideeën- en psychologische roman die Gide hier bereikt heeft.
Er is meer, hoe verheven de ideële substantie van dit boek ook is, nooit wordt het dor of abstract. Mensenlevens werden hier door elkaar gemengd door een artist die uit het in-elkaar-grijpen het waarachtige leven heeft geboetseerd in de drie dimensies. Als hij hierin geslaagd is kan zulks enkel toegeschreven worden aan het feit dat een superieur auteur enkel met levensessentialia begaan is en zich nooit in secundaire elementen verliest. Deze roman lezen is deelgenoot worden aan het hoogste geestelijke avontuur. Gide grijpt U letterlijk naar het hart en de geest en ent hierin zijn indrukken en beschouwingen die U dagenlang dwingen stil te staan bij de levensproblematiek die U op zo'n eigenaardige wijze werd opgedrongen.
Moest men mij evenwel vragen wat de inhoud is van dit boek dan zou ik er hoogstens in slagen om te zeggen dat het de roman is van de wording van een roman en toch op zichzelf of uiteraard een roman van de hoogste graad. Dit komt omdat Gide, naast al de reeds vernoemde kwaliteiten, evenzeer beschikt over een ongemeen sterke suggestiekracht die U aanzet om via enkele beschouwingen van de auteur zelf door te dringen tot de diepste kernen van het leven.
Het is mij onmogelijk om binnen het bestek van deze recensie in te gaan op de vele facetten van deze roman, al hoop ik dat ik door een zeer korte omschrijving van de essentie van dit werk de lezers zal hebben aangespoord om dit meesterwerk zelf te lezen.
Rik Lanckrock.
| |
| |
| |
E. Du Perron: ‘Parlando’ (verzamelde gedichten) - Uitgeverij Contact - Amsterdam-Antwerpen - 167 blz. - 5,90 F.
Al kan de poëzie van Du Perron bezwaarlijk een vergelijking doorstaan met zijn proza en critisch werk, toch getuigt zijn dichtwerk evenzeer voor zijn sterke persoonlijkheid.
Vol bitterheid en cynisme weerspiegelen zijn verzen een geest van verzet tegen traditie, conventie en berusting.
Via het anecdotische slaat zijn geladen woord vaak gensters die de manezangers beslist moeten doen blozen.
Zijn ongemeen scherpe opmerkingsgeest, zijn zin voor het ridicuul detail, mede met zijn vinnige woordkeuze en zijn striemende spot leidden vaak tot onthutsende gedichten, zoals zijn intussen klassiek geworden ‘Gebed bij de harde Dood’ en ‘Hubertus bij Zon en Schaduw’, al dient hier vermeld dat het laatste gedicht m.i. merkelijk te hoog wordt geschat.
Deze bundel ‘Parlando’ bevat natuurlijk evenveel vliegwerk dat wel eventjes bekoort maar niet na blijft werken.
Zo is deze verzameling een bonte mengeling van goed en slecht, van gedegen en waardeloze gedichten, die een herdruk verdienden al ware het slechts om de Nederlandse lezer in staat te stellen het volledig kunstenaarschap van Du Perron te peilen.
Rik Lanckrock.
| |
Jef Last: ‘In de zevende hemel’ - Bayard Reeks 1949 - Uitgeverij F.G. Kroonder - Bussum - 47 blz.
In deze korte novelle verhaalt Last ons een episode uit de kindertijd van twee mensen die elkaar op een zeer zonderlinge wijze ontmoeten.
Door een analogie van zekere feiten uit hun levensverhaal verkrijgt deze novelle vaak een symbolische en algemeen-menselijke betekenis. Deze symboliek is de diepste kern van dit werkje: het verlangen van de mens naar een niet te typeren ‘iets’, de zevende Hemel. Beiden verlangen naar dit onbestemde en beiden werden door hun jeugd tot dit onwezenlijk verzuchten als het ware gepredestineerd.
Het was een aardig opzet van Last en gewis dient achter de spanning van het eigenlijk verhaal heel wat meer gezocht dan de schrijver expliciet heeft neergeschreven.
Niet alleen een intense levenstragiek doch een even sterke sociale stuwing leidden tot deze novelle die op handige wijze werd uitgewerkt.
Rik Lanckrock.
| |
| |
| |
Albert Camus: ‘De pest’ (La peste) - vertaling: Willy Corsari - Uitgeverij De Bezige Bij - Amsterdam - 1948 - 333 blz. F. 6.50.
‘De Pest’ is een philosophische roman waarin de auteur een pestepidemie heeft gebruikt als middel om de isolering van een groot aantal mensen aanvaardbaar voor te stellen. Door deze techniek is het hem mogelijk geweest alle essentiële levensproblemen zo naakt als objectief te behandelen zonder het verhaal enig geweld aan te doen of te vervallen in de euvelen van de intellectualistische roman.
Men heeft beweerd dat deze pest eigenlijk het symbool is van de laatste wereldoorlog en dat de volledige problematiek deze is die wij tijdens de bezetting hebben gekend. Dit alles is aanvaardbaar, doch waar het m.i. in hoofdzaak op aankomt is de grote dualiteit in deze roman: enerzijds de gesel die de mensheid bedreigt (dit kan evengoed dictatuur, oorlog, als cholera, enz. betekenen) en anderzijds de verinnerlijking bij de mensen, het zich concentreren op levensessentiële feiten die het gevolg zijn van een isolement dat de gesel heeft opgelegd.
In een stad aan de Algierse kust breekt een pestepidemie uit. De stad wordt gesloten en de bewoners zijn gescheiden van de omringende wereld. Er dienen maatregelen genomen en alzo worden vele gezinnen uiteengerukt en leeft ieder inwoner in voortdurende angst voor de dood. Dit isolement doet tevens nevenproblemen oprijzen die weliswaar zeer belangrijk zijn doch de centrale idee niet kunnen benaderen. En nu worden door de auteur met een vaak benauwende objectiviteit enkele personages in hun levenswandel gevolgd. Alle daden en gedachten van deze mensen worden met pijnlijke nauwkeurigheid geregistreerd. Het spreekt vanzelf dat alle problemen en alle individuele soluties die Camus in deze roman heeft uitgewerkt niet kunnen behandeld worden, al dient het toch vermeld dat hij er op humanistische wijze naar gestreefd heeft om een verklaring te vinden voor het kwaad, dat volgens hem bijna altijd ontstaat uit onwetendheid.
Een groot werk dat zeer verzorgd werd uitgegeven. Van de vertaling van Willy Corsari werd niet veel goeds gezegd. Ik bezit de Franse editie niet en kan dus niet vergelijken al dien ik hier, waarheidshalve, te bekennen dat ik mij dikwijls heb geërgerd aan zekere stijltournures.
Rik Lanckrock.
| |
S. Vestdijk: ‘De redding van Fre Bolderhey’ - Uitgeverij: ‘De Bezige Bij’ - Amsterdam - 249 blz. - F. 6.20
Aangezien we hier te doen hebben met een uitermate belangrijke roman zal het m.i. nodig zijn de gewone recensie-trant terzijde te laten om vooral aandacht te besteden aan de psychologische en symbolische waarde van dit boek.
Kenmerkend voor de auteur is de psychologische kracht waarmede
| |
| |
hij doordringt in de zieke ziel van een adolescent en de fantastische uitbeelding van de hallucinaties van een zenuwzieke.
Het verhaal kan als volgt geresumeerd: Eddie Wesseling verneemt tijdens zijn vacantie die hij met zijn ouders bij zijn grootmoeder doorbrengt enkele feiten uit het leven van zijn neef, Fré Bolderhey, die aan schizophrenie lijdt en in een gesticht diende opgenomen. Zijn medelijden wordt gewekt, des te meer daar hij eveneens werd ingelicht over enkele tragische voorvallen die typisch zijn voor de liefdeloosheid van Fré's omgeving. Zijn medelijden wordt zo intens dat het hem volledig beheerst en hij steeds meer gerevolteerd wordt door de blijken van onbegrip en haat van de mensheid. Elk detail krijgt tenslotte in zijn geest een groteske afmeting en hij verlies, zich in gruwelijke hallucinaties waarin hij zich steeds gedraagt als de held die Fré wil redden uit de greep van zijn belagers. Zulks leidt tot een volledige vereenzelviging met Fré's ziekte zodat een bijgeroepen psychiater enkel kan vaststellen dat Eddie's waanzin hopeloos is.
Zoals reeds gezegd domineren in deze roman twee plans: het ene zou ik het esthetische willen noemen omdat Vestdijk gepoogd heeft om de visionnaire wereld van de schizophreen uit te beelden. Het is normaal dat bij het lezen van deze beklemmende bladzijden de scheppingen van de surrealistische schilders opgeroepen worden. Vestdijk heeft immers evenzeer getracht om door te dringen in het domein van het bovenredelijke, zij het dan de sfeer van een op hol geslagen geest. Evenals Max Ernst, Salvador Dali, Ivan Le Lorraine Albright. Paul Delvaux, e.a. er op plastisch gebied in gelukten om uit de surreële uitbeelding symbolische flitsen te slaan is Vestdijk er in geslaagd het gebrek aan liefde, medelijden en mede-voelen van de mensen op aangrijpende wijze te schetsen.
Het andere plan, het psychologische, is weliswaar minder spectaculair doch even, zoniet grootser dan het esthetische. Elke gedraging, elke gedachte van de zenuwzieke werd immers tot in het kleinste onderdeel verantwoord door zeer precieze antecedenten. Het geheel is als een kluwen van obsessies, associaties, complexen, dromen, dwanggedachten, enz... die op een eigenaardige, harmonieuze wijze in elkaar grijpen en de lezer een dieper inzicht bijbrengen van het wezen van de menselijke geest.
Ongetwijfeld staan we hier voor een machtig kunstwerk dat weliswaar geschraagd door een zuiver cerebrale conceptie in evenwicht wordt gehouden door een vormgeving die de rasechte artist in Vestdijk verraadt.
Het is een roman, wonderlijk schoon en tevens afgrijselijk tragisch, die beslist tot de hoogtepunten van het Nederlands proza mag gerekend worden al dient hier voorzichtigheidshalve aan toegevoegd dat hij geen verkwikkelijke lectuur is voor zenuwzwakke lezers.
Rik Lanckrock.
| |
| |
| |
Mr. A. Roothaert: ‘Chinese handwassing’ - Nr 9 uit de ‘Atlas-Reeks’ (Brigittenstraat, 7, Utrecht) - 239 blz. - 35 Fr.
‘Chinese Handwassing’ is een knappe detective-roman die in de goede richting afwijkt van het klassiek geworden genre.
In dit werk heeft de auteur een ingewikkelde intrigue ontleed die qua conceptie en qua ontwikkeling ver boven de weliswaar geheimzinnige doch steeds banale inhoud staat van de gemiddelde detectiveroman. Daarenboven laat Roothaert door een vernuftige techniek toe alle handelingen te volgen zo van de politie als van de opgespoorde bende die op haar beurt wordt achtervolgd door enkele allesbehalve orthodoxe speurders die op eigen hand het geheim ontsluieren.
Het boek is spannend en doorlopend humoristisch. Het is terzelfdertijd een aanklacht (Roothaert is immers de auteur!) van de ontoereikende macht van de politie die, aan handen en voeten gebonden door administratieve nonsens, niet in staat is het hoofd te bieden aan sterk ingerichte internationale benden.
Roothaert beging evenwel één technische fout. Zekere personages voeren nu en dan fluistergesprekken waarover aan de lezer niets wordt medegedeeld. Zulks moest vermeden worden want het verraadt een zekere onmacht van de schrijver die een concessie moest doen om de spanning te behouden en deze luxe mag een goed detective-auteur zich niet veroorloven.
Een speciaal lofwoord verdienen de vijf Nederlandse uitgeverijen die gezamenlijk de goedkope Atlas-reeks ontwierpen waarin tot hiertoe reeds een tiental interessante en keurig verzorgde werken werden gepubliceerd.
Rik Lanckrock.
| |
Achilles Mussche: ‘De broeder van Hamlet’ (Drie nieuwe Monologen) - Uitgeverij Ontwikkeling S.M. - Antwerpen - 1949 - 63 blz. - 20 Fr.
Ik weet eigenlijk niet goed hoe ik mijn bewondering voor dit schitterend boekje moet motiveren. Een samenvatting geven van deze drie monologen lijkt me onbegonnen werk in die zin dat deze beschouwingen over de essentie van vrijwel alle belangrijke levensproblemen moeilijk essentiëler kunnen uitgedrukt worden dan de auteur het deed.
Mussche is een groot mens: sociaal voelend en vol begrip voor het menselijke. Derhalve moeten zijn consideraties uiteraard voor ieder mens belangrijk zijn.
Om dan toch, ten behoeve van de lezer, iets over deze monologen te zeggen zal ik hierna de voornaamste punten van de afzonderlijke delen vernoemen:
1. bezinning op een jeugd die misvormd werd door de brutaliteit van het oorlogsgeweld - de mens werd tot onverschilligheid geleid en tot geweld gedwongen - het heroïsme van ‘leef fel en snel’ voerde
| |
| |
tot het afslachten van de geest, doch wij, humanisten, moeten terug gaan tot een dienst aan de humanitas.
2. het ‘panta rei’ (alles vloeit) beheerst het leven - in dit licht handelt Mussche over liefde en wellust, over de vrouw, over de eenzaamheid, over leven en dood.
3. bevat in hoofdzaak een brief van een pacifist die niets meer overbleef dan zelf de wapens op te nemen tot verdediging van de democratie. Hierin handelt de auteur over mannelijkheid en idealisme, over de essentiële elementen van de mens, over geest en dogma, over twijfel en dictatuur en vooral over de edelste zin van het waarachtig humanisme.
Ik besef maar al te goed hoe men door een poging tot omschrijving van de beschouwingen het werk van Mussche verminkt.
Waar evenwel nog iets kan medegedeeld worden over de inhoud is het volmaakt uitgesloten de taalvirtuositeit van de auteur te typeren, zodat mijn taak zich ten slotte moet beperken tot een warm aanbevelen van de lectuur van dit miniatuur-meesterwerkje.
Rik Lanckrock.
| |
D. Inghelram. - ‘Angelique’ - Uitg. ‘Contact’, Amsterdam, Antwerpen. (Voor België, Schildersstraat, 21, Antwerpen) - Geb. 126 blz. Fl. 2,9
De Westvlaamse romanschrijver en novellist Daan Inghelram blijkt bij voorkeur zijn stof te putten uit onze geschiedenis en meer bepaald uit de gebeurtenissen, die zich na de Franse revolutie in ons land afspeelden. Benevens zijn romans ‘Walrave's IJde’ en ‘De Boskanter’ en zijn novelle ‘De Zonderling’ - er dient slechts uitzondering gemaakt voor zijn verhaal ‘De Stroom’ - is Inghelram's jongste novelle ‘Angélique’ eveneens in een historisch kader gesitueerd. In een naschrift deelt de schrijver mede, dat de geschiedenis van Angélique op historische gronden berust. Volgens prof. dr. P. De Keyser stierf in 1850 te Gent een meisje, wiens lijk gebalsemd werd en verscheidene jaren door tussenkomst van de moeder in de muziekkamer was opgebaard. Inghelram heeft slechts het voorspel van deze zonderlinge gebeurtenis beschreven, doch zijn verhaal derwijze ingekleed en gemotiveerd, dat een eenvoudig naschrift volstond om de novelle af te ronden en er een aanvaardbaar slot aan te geven.
Een oude patriciërswoning aan de Scheldeoever te Gent, die bewoond werd door mevr. Malcaemp (la cousine Isabelle), wordt na de dood van de eigenares verkocht aan de Franse commissaire national Tailleu. Hij komt er zich met zijn vrouw vestigen en enige tijd nadien wordt Angélique er geboren. De geest van mevr. Maelcaemp blijkt evenwel nog in de woning aanwezig te zijn. De herinnering aan de voorgaande eigenares wordt vooral opgeroepen door een portret van haar, dat in een van de kamers is blijven hangen en door de handelwijze van de knecht Simon, die een blijvende verering voor zijn vroegere meesteres heeft opgevat. De dienstbode vertelt de tragische liefdesgeschiedenis van Isabelle en
| |
| |
Zingarelli, een Italiaans muzikant, die in de patriciërswoning kwam musiceren. Angélique vertoont niet alleen treffende physionomische gelijkenissen met Isabelle, maar ondergaat tevens dezelfde passies en hetzelfde lot als de vroegere eigenares van het spookhuis.
Inghelram heeft dit romantisch motief op kleurrijke, impressionistische wijze beschreven. Hij heeft de atmosfeer van het spookhuis ongemeen suggestief opgeroepen en er effecten mede bereikt alsof wij vôôr een tableau uit de 19de eeuw - een mengsel van romantisme en impressionisme - komen te staan. ‘Angélique’ is weker dan ‘Walrave's Ijde’ en ‘De Boskanter’. Inghelram's jongste novelle heeft meer verwantschap met ‘De Zonderling’ en ‘De Stroom’. Ofschoon wij meer van het natuurgeweld in Inghelram's romans houden, vooral van de open lucht die er uit opwaait en de bonkige figuren, die de natuurelementen trachten te trotseren, moeten wij ook Inghelram's andere zijde van zijn talent waarderen, want ook dit genre - het schilderen van stillere, romantischer figuren in een interieur - weet de auteur van ‘De Boskanter’ vaardig te beoefenen.
Remi Boeckaert.
| |
Charles Morgan: ‘De reis begint’ - Vertaling Beatrice Willing. - 464 blz. Uitgeverij ‘De Driehoek’, ‘Wilgenhof’, 's Graveland.
Indien het gewaagd is een boek te bespreken nadat men het pas heeft gelezen, dan is zulks stellig het geval voor Charles Morgan's ‘The Voyage’ (De Reis begint).
Immers, er zijn werken, waarbij men zich tijdens de lectuur ervan en ook nog wel enkele tijd nadien laat meeslepen, maar achteraf moet men bekennen, dat men zich enigszins heeft vergaloppeerd. Anderdeels zijn er boeken, die men slechts volledig naar waarde leert schatten, nadat men ze geruime tijd geleden, soms met een zekere onverschilligheid, heeft gelezen. ‘De Reis begint’ is voor dit laatste geval bizonder kenschetsend.
De figuren, die tijdens de lectuur eerder als schimmen voorkomen dan als levende wezens, krijgen mettertijd vastere vorm en oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Ook het milieu, waarin de personages gesitueerd werden, vooral de streek van Charente, begint langzamerhand meer kleur en reliëf aan te nemen. Morgan weet mensen en dingen als in een brok poëzie om te toveren en het ensemble te belichten met het zuiderlicht, dat hij in het landschap, waarin de gebeurtenissen afgeschilderd worden, waargenomen heeft.
Niettemin vinden wij het jammer, dat de auteur niet een paar hoofdstukken in zijn roman, die meer dan 460 compacte blz. in beslag neemt, heeft gesnoeid; want af en toe bezondigde hij zich aan herhalingen en het rapporteren van al te wijdlopende dialogen. Vaak schemert het ook door, dat Morgan in naam van zijn personages heeft willen spreken. Wij dienen er nochtans aan toe te voegen, dat in ‘De Reis begint’ ver- | |
| |
scheidene opmerkingen over algemeen menselijke problemen onze aandacht weerhouden om het diepgaand inzicht van de auteur, die alles behalve een tekort aan filosofische vorming kan aangewreven worden en dank zij de spiritualiteit, waarmede hij de meer geestelijk dan lichamelijk levende figuren op een hoger plan heeft gesteld.
In dit verband gezien blijkt er verwantschap te bestaan tussen Morgan en Daisne. Ook bij Morgan, zoals bij Daisne, speelt het ethisch standpunt van Plato een aanzienlijke rol. Bij Morgan en Daisne treffen wij een wisselwerking aan tussen droom en werkelijkheid, en stellen wij vast dat beiden ook meer de nadruk weten te leggen op metaphysische dan op realistische elementen. Tussen de hoofdfiguren uit ‘De Reis begint’, Barbet en Thérèse, die er in slagen zichzelf te worden en vrij te zijn, bestaat er eveneens een bovenzinnelijke liefdesverhouding. Zonder afbreuk te willen doen aan de verdiensten van Morgan, wiens plaats in de wereldliteratuur zeker niet valt te betwisten, moeten wij het evenwel betreuren, dat een auteur als Daisne, die niet in de schaduw van Morgan moet staan, in eigen land op verre na niet voldoende geapprecieerd wordt.
Remi Boeckaert.
| |
Graham Greene.: ‘Het geschonden geweten’ - Vertaald door H.W.J. Schaap. Ingeleid door Max Schuchart. Geb. 240 blz. 125 Fr. Uitgeverij ‘Contact’, Amsterdam, Antwerpen. Voor België, Schildersstraat, 21, Antwerpen.
In de reeks ‘Moderne Meesterwerken’, bezorgd door de uitgeverij ‘Contact’, verscheen van de hand van H.W.J. Schaap een schitterende vertaling van Graham Greene's ‘The Power and the Glory’, boeiend en grondig ingeleid door de jonge Noordnederlandse dichter Max Schuchart. De Britse katholieke schrijver Graham Greene maakte de jongste jaren zoveel ophef, dat het overbodig blijkt hem nogmaals voor te stellen, zodat wij liever de aandacht willen vestigen op de uitzonderlijke verdiensten van zijn zo pas in het Nederlands vertaalde roman ‘Het geschonden Geweten.’
Greene heeft een gewaagd psychologisch thema aangedurfd. Tijdens de kerkvervolging in Mexico wordt er de laatste priester opgespoord, zodat deze zich dient te vermommen en zijn toevlucht moet zoeken in de bossen of in de dorpen, waar men hem uit schrik liever geen onderdak verleent. Dit is evenwel de uiterlijke zijde van de roman, die ruim aan betekenis wint door de heldere weerspiegeling van het getormenteerde zieleleven van de priester. Niet alleen achtervolgd door de rode luitenant van de politie, maar niet minder opgejaagd door de stem van het geweten, wordt de priester, die een kind heeft en verslaafd is aan sterke drank, een menselijk wrak. Na heel wat avonturen, waarbij de krachtsinspanningen van de priester - die gedreven wordt door het instinct - aan het bovenmenselijke grenzen, wordt de geestelijke ten slotte gevangen genomen en gefusilleerd.
Greene heeft van zijn hoofdpersonage geen heilige gemaakt, maar
| |
| |
een priester genomen, die vooral mens is. Daarom is Greene's figuur zo sympathiek en heeft hij er resultaten mede bereikt, waarvoor wij onze bewondering niet kunnen onderdrukken. Hij heeft de ellende van de mens uitgebeeld, waarvan hij de lichamelijke en geestelijke ontberingen tot in de fijnste gevoelsschakeringen op meesterlijke wijze, zonder ergens aan literatuur te doen, wist te beschrijven.
Ook de andere figuren, de luitenant, de verrader en de laffe Vader José, heeft Greene raak en levensecht getypeerd, alsmede de eenvoudige dorpsbewoners, die aan de rand van de wouden als primitieven leven. Tevens besteedde Greene buitengewone zorg aan het schilderen van de verwilderde, kleurrijke omgeving, waarin hij zijn hoofdpersonage situeerde en onvergetelijk zijn de fragmenten, waarin de priester en de luitenant, als mens tot mens, hun wijduiteenlopende levensopvattingen belijden.
Wij kunnen het enkel betreuren, dat de auteur aan zijn overigens meesterlijke roman een symbolisch slot heeft gevoegd. Na de terechtstelling van de zgn. laatste priester duikt er opnieuw een priester op, die de taak van de terechtgestelde zal voortzetten. Misschien voelde Greene zich als katholiek hiertoe verplicht, doch zijn roman ware op een indrukwekkende toon geëindigd indien hij dit happy-end had geëlimineerd.
Remi Boeckaert.
| |
Voorpost. - Tijdschrift voor Kunst en Cultuur; Nr 4-5.
Een dubbelnummer, dat gedeeltelijk veel beter is dan de drie vorige. Op te merken valt een prozastuk van L.P. Boon ‘De twee Zusters’, een tekening zoals alleen de schrijver van ‘Mijn kleine Oorlog’ kan schetsen en een merkwaardige studie, alhoewel meer van politiek - ideologisch dan van literair standpunt, van Daniël Dewulf over ‘China-Literatuur en de Ontwikkeling van de Chinese Revolutie.’ - Verder bevat dit nummer de toespraken gehouden tijdens het Congres te Heide, toespraken die verreweg een herhaling zijn van wat we lazen in vorige nummers.
| |
De kinderkruistocht door M.E. 'T Hart. - 2e druk - Neerbosch' Uitg. - 1948 - 250 blz.
In 1212 werd de zogenaamde Kinderkruistocht ondernomen. Meer dan 30.000 kinderen trokken te voet, zingend, en getooid met bloemen en banieren, om het Heilig Graf te bevrijden. De meeste kinderen kwamen om door honger, ziekte of uitputting. Alleen een 8.000 bereikten de Middellandse zee, alwaar zij door een paar bedriegers werden ingescheept naar het Heilig Land, alwaar zij als slaven werden verkocht.
| |
| |
Van dit roemloos Middeleeuws gebeuren zag schrijver alleen maar de godsdienstige zijde. Hij gaat zelfs betogend tewerk: de Kinderkruistocht was iets fataals, iets onvermijdelijks, want ‘de dingen geschieden zoals ze geschieden moeten, onverbiddelijk en naar vaste wetten, volgens welke hele volken hun noodlot reeds sedert de oudste tijden tegemoet zijn gegaan en tegemoet zullen blijven gaan omdat ze er niet aan kunnen ontkomen, hoezeer ze dat ook willen’.
Literair, zowel artistiek als psychologisch, is dit boek niet het lezen waard. De vele langdradigheden, de overtollige en nutteloze natuurbeschrijvingen, de talrijke herhalingen, de lange, hoogdravende en nietszeggende zinnen, de voortdurende preektoon en vooral de on-opgeklaarde massa- en kinderpsychologie maken het boek vervelend of stemmen ons wrevelig. Met leedwezen dachten we hoe een Paul Kenis dit zou beschreven of een... Hans dit alles zou verteld hebben.
K. Haerens.
| |
Dr. A. Stubbe: ‘J. Jordaens en de barok’ - Uitgeversmaatschappij Standaard. - Ing. 118 Fr. - Geb. 140 Fr.
Met het bovengenoemd boek verschijnt het derde deel van Dr. Stubbe's trilogie (‘Van Eyck en de Gothiek’ en ‘Breughel en de Renaissance’).
Het is interessant na de twee voornoemde werken doorgemaakt te hebben dit derde deel in handen te krijgen.
Jordaens is een zeer omstreden figuur in de Vlaamse schilderkunst. Stammende uit een gegoede burgersfamilie ging hij als leerling bij schilder Van Noort in leer, met wiens dochter hij later huwde. Van zijn leermeester neemt hij de burgerlijke deugden over. Hij voelt zich niet aangetrokken tot de strijd die zijn tijdgenoten voeren voor de stijlproblemen. Van Rubens miste hij het humanisme, van Van Dijck de verfijnde aristocratie; waar beiden hun bestellingen merendeels aan de aristocratie te danken hadden, bleef Jordaens de schilder der burgerlui en op enkele uitzonderingen na kon hij een bestelling bekomen van koningin Christina van Zweden.
De godsdiensttwisten tussen Noord en Zuid gingen aan Jordaens niet onopgemerkt voorbij, hij ging over tot de hervormde leer. Het viel hem zwaar in de schaduw van de grootmeester Rubens te leven maar door zijn overgang tot het protestantisme sloot hij zich nauwer aan bij de Hollands burgerlijke schilderschool.
Barok, kind der Renaissance, stempelt volledig het werk van Jordaens. Zijn kunst is een uitbazuinen van het levensgenot.
Wij hopen spoedig nog ander werk van de zeer begaafde kunstkenner Dr. Stubbe te zien verschijnen.
K.V.E.
| |
| |
| |
Confusius: ‘De grote leer’ - Vertaald en toegelicht door E.J. Welz. - Uitgave F.G. Kroonder Bussum - 64 blz. - f. 2.90.
Het zullen wel witte raven zijn die van Confusius, meer kennen dan zijn naam en nationaliteit.
Wij leerden op de schoolbanken dat hij de grondlegger was van de eeuwenoude Chinese levenswijze, maar van zijn leer weten wij, Westerlingen, maar bitter weinig af.
Daarom is het goed dat er geleerden gevonden worden die de bijzonderste werken van deze grote denker in onze taal omzetten.
Het werk van Confusius is een vertaling overwaard. Zijn leer vormde immers gedurende 25 eeuwen de grondslag van het geestelijk leven van één der grootste volkeren van deze wereld, daarbij komt nog dat er in de schrifturen van de werkelijk groten altijd fragmenten te vinden zijn die klinken alsof zij gisteren geschreven werden.
De vertaling die E.J. Welz ons van de TA HIO bracht schijnt vooral op duidelijkheid berekend te zijn. Dat is maar goed ook: de afstand tussen Confusius en de 20e eeuw is reeds een obstacle genoeg zonder dat een vertaler met zijn fantasie er nog een paar onduidelijkheden tussen schuift.
Langs de andere kant wist Welz ook te vermijden dat zijn werk een dor wetenschappelijk uitzicht kreeg. Het geheel lijkt eerder een gezellige causerie dan een geleerde uiteenzetting.
Wie de Ta Hio leest moet een potlood bij hebben want talrijk zijn de zinnen die het aantekenen waard zijn. Ten behoeve van de lezers van Arsenaal schrijf ik er hier een paar over.
‘De voorname let alleen op de stille stem in zijn binnenste’ verder:
‘Hij die ten prooi is aan hartstochten of vervuld van vrees, liefde of ellende, handelt onredelijk en onzuiver.’
Paul Berkenman.
| |
Herman Van Snick: ‘Balladen van hier beneen’ - Uitgave De Sikkel - Antwerpen - 40 blz.
Wie mij naar de essentie van Van Snick's dichterschap zou vragen zou ik zonder aarzelen antwoorden: de verwoording van de menselijke schamelheid. En dat is het inderdaad wat het hoofdmotief uitmaakt van de meeste verzen van de dichter: het tekort aan geluk in deze wereld.
Van hier-uit de vele gemeenschapsverzen waarin Van Snick alles veroordeelt wat het streven naar geluk in de weg kan staan: de werkloosheid, de oorlog, de dictatuur, enz. (Ik denk hier o.m. aan de schone gedichten uit REPORTAGE). Van hieruit ook het uitbeelden van vele sjofele ‘typen’ (cfr. HET MONSTER, MOORDENAAR - beiden uit DE DROMEN VAN DE WERKELIJKHEID - X uit ABECEDARIUM) Ook - schreef bijna ‘vooral’ - in zijn laatste bundel BALLADEN VAN HIER BENEEN treedt deze karaktertrek naar voren.
| |
| |
Er steekt veel schoonheid en niet minder diepte in deze BALLADEN, die weerom een vooruitgang betekenen op het voorgaande oeuvre van de auteur. De thema's zijn nog algemener, de uitdrukkingsvorm pregnanter.
Als hetgeen het geluk in de weg staat ziet de dichter niet langer iets van buitenuit maar de gevolgen van ons mens-zijn zelf. (Mens-zijn betekent immers sterfelijk zijn en onderworpen aan het lijden).
Dat wil niet zeggen dat Van Snick het sociale element uit zijn verzen weerde, maar wel dat het er werd in opgelost, zo in het zeer mooie
| |
De zeeldraaier
Gij, man,, die koorden draait
met achterwaartse schreden,
En morgen zijt ge misschien dood.
En anders zult ge koorden draaien
voor 't karig zwarte brood.
En koorden, koorden immer koorden,
die traag uw geest en hart vermoorden.
En over vijftien jaar dan zijt ge misschien dood.
Of zult ge weerom koorden draaien
van morgendauw tot avondrood?
En leeft ge nog na dertig jaar,
dan zult ge koorden draaien.
Uw handen zullen wegen, zwaar.
want over vijftig jaar dan zijt ge zeker dood.
Maar blijft uw zoon, die zal dan verder draaien.
Zal draaien aan de koord,
de lange, eindloos, eindloos voort.
toch zal nog d'aarde draaien.
En wordt het wee te groot
dan blijft het slotrefrein
‘Er zullen immer koorden zijn
om zich mee te verhangen.’
Opmerkenswaardig hierin is hoe Van Snick ook hier het directe gevoel verschuilt achter een bitter sarcasme.
| |
| |
De dualiteit tussen gevoel en nuchtere rede, tussen hart en geest, een thema dat ook in vroeger werk door de dichter behandeld werd, komt terug in het tweede gedeelte van de bundel getiteld ‘Zangen tussen de snaren’. De vorm blijft zoals vroeger heel persoonlijk. Wie Van Snick kent zal weten dat dit beduidt: uiterst zuiver en sober, zangerig, maar zonder tierelantijnen.
Voor wie er nog aan twijfelde bewees de dichter tot de beste poëten van zijn generatie te behoren.
Paul Berkenman.
| |
H.J.M. Muller: Brahms. - Haarlem-Antwerpen, Gottmer, - De Sleutel. Componistenreeks.
Deze laatste aanwinst der Componistenreeks zal, vrezen we, de muziekliefhebber op één punt een kleine ontgoocheling bezorgen. Alhoewel schrijver ontegensprekelijk degelijk werk leverde, heeft hij niet genoeg de klemtoon gelegd op de redenen waarom deze componist bij de romantici wordt ondergebracht.
Brahms werd nu eenmaal buiten zijn tijd geboren. Deze meester der sonate en symphonie wijdde een bizondere aandacht aan de vorm en uitdrukking zijner werken en bereikte aldus een wonderlijke evenredigheid, die men tevergeefs zoekt bij de andere romantici. Dit schitterend evenwicht belette hem trouwens programma-muziek te schrijven. Enerzijds werd hij echter sterk beïnvloed door Beethoven, anderzijds ontsnapte hij niet altijd aan de Schumann-atmosfeer, doch niettemin is hij zichzelf gebleven en verloochende hij nooit zijn puriteinse ernst, die hem aanvankelijk door velen werd kwalijk genomen.
Als beste blz. noteren we ‘Ein Deutsches Requiem’. Uitstekend getekend is ook de echt menselijke natuur van Brahms: langs de ene zijde brutaal en satiriek, anderzijds de man die natuur beminde, alle publiciteit verafschuwde en eenzaamheid en afzondering verkoos boven het drukke, ijdele salonleven.
De muziek van Brahms slaat niet onmiddellijk iedereen met verbazing. Ze vergt een zekere dosis kennis en ontwikkeling en dan begint men langzamerhand onverwachte ontdekkingen te doen.
Als aanhangsel een nuttig register van in het werk voorkomende namen. Bibliotechnisch even verzorgd als de vorige uitgaven.
Ant. Braemscheute.
|
|