te voltooien. Hugo weigert zich de handen te bevuilen en geeft zich aan de moordenaars.
Oppervlakkig beschouwd staan wij hier voor een zeer actueel onderwerp, toch dat alles is slechts het decor waarbinnen Sartre eeuwige thema's ontwikkelde, onvergetelijke figuren tekende.
Hugo, de intellectueel, de idealist die hunkert naar een daad, die twijfelt eer hij handelt (‘Faut-il se salir les mains pour être efficace, faut-il refuser d'agir pour rester pur?’) groeit tot een moderne Hamlet.
Hoederer, de man van de daad, de evenwichtige, maar ook de grote eenzame, wordt het idool van de dwepende Hugo. Wanneer hij faalt voor een vrouw stort hij meteen van zijn voetstuk in Hugo's geest.
Olga, de ‘kameraad’, stug en gesloten, blind gehoorzamend aan de onderrichtingen der partij, sympathiek door haar uiterste pogingen om Hugo te redden. Soms twijfelt men of ze nog wel vrouw is, zij zelf immers poogt zoveel mogelijk elk sentiment het zwijgen op te leggen, maar zij blijft wat zij is.
Jessica, Hugo's vrouw, veel eenvoudiger dan men bij het eerste zicht denken zou. Zij voelt meer dan zij denkt. Haar man werd met een opdracht belast, zij zal hem helpen, het is immers haar man. Hoederer moet worden vermoord, zij heeft medelijden. Een bijna moederlijk instinct drijft haar om hem te beschermen. Tenslotte verraad zij haar man bij Hoederer, het medelijden heeft het gewonnen op de volgzaamheid, op de zucht naar sensatie.
Naast de vier hoofdpersonages bewegen zich andere, niet minder levende figuren: Slick en Georges, twee waarachtige volksjongens, Karsky en de prins, de eerste een rondborstige maar opvliegende kerel, de tweede een geslepen, veinzende diplomaat.
De vertolking door de groep van de ‘Théatre Antoine’ zorgde voor een zeer homogene uitvoering. Sommige tonelen groeiden tot werkelijke meesterstukjes van dramatiek. Zo is bijvoorbeeld de scène tussen Hugo en Hoederer, na dat de tweede weet dat Hugo opdracht kreeg hem uit de weg te ruimen, onvergetelijk.
De Vlaamse pers (op een paar bladen na) bezorgde ‘Les mains sales’ eerder een koel onthaal. Dat verwondert ons niet: wij weten wat wij aan onze kronijkers hebben. ‘Tot de intellectuelen behoren’ wil hier ten lande nog altijd zeggen ‘vertegenwoordigers zijn van een geestelijke middenstand’.
Paul Berkenman