Een Mens aan het Woord
‘Arsenaal’ gaat zijn vijfde jaargang in. Stellig ben ik verheugd om het zo lang stand houden van ons tijdschrift, maar toch moet ik het betreuren dat gedurende de vier verlopen jaren zo weinig - praktisch niets - over een auteur als Richard Minne werd geschreven.
Men kan van een schrijver houden om verscheidene redenen. Ik hou van Herman Teirlinck, en nochtans heeft mijn gedachtenwereld met de zijne weinig gemeen. Misschien daarom dat elk van zijn romans en ieder van zijn toneelstukken voor mij heel wat openbaringen bevat. Teirlinck leert mij breed denken, diep voelen en in mijn onderbewustzijn tal van onbekende schatten ontdekken.
Ik hou van Johan Daisne en de auteur van: ‘De Trap van Steen en Wolken’ is voor mij een niet altijd gemakkelijk te bereiken iemand. Soms staat hij zo dicht bij mij, dat hij bijna mijn broer zou kunnen zijn. En soms lijkt hij mij ver, zeer ver weg. Wellicht zijn het precies die twee uitersten waardoor ik zo word aangetrokken.
Wie heeft voor mij de meeste waarde, mijn eenvoudige, bijna broederlijke vriend of de onbekende, moeilijk te vatten vreemdeling? Niet gemakkelijk te bepalen! Maar stellig zou ik minder van hem houden indien hij anders ware en anders schreef. In het veelzijdige, in het vaak verrassende en verbijsterende bij Daisne ligt voor mij de grote aantrekkingskracht.
Ik hou van Jean Anouilh, omdat ik de grote Franse toneelschrijver immer zo dicht bij mij voel. Ik beweer natuurlijk niet ook maar het honderste van wat Anouilh voortbrengt te kunnen evenaren. Maar ik begrijp hem volkomen en alles wat hij zijn personages laat zeggen of doen lijkt mij, in de staat waarin hij ze voorstelt, niet meer dan logisch. Dikwijls kan ik ongeveer denken of voorvoelen hoe hij zijn werk zal ontwikkelen. De schijnbaar moeilijk te vatten en zo omstreden auteur komt mij in feite voor als weliswaar zeer verstandig maar gemakkelijk te volgen, te begrijpen en zelfs te doorgronden.
Ik hou van Henri Borel en zijn: ‘Jongetje’ heeft mij een onvergetelijke indruk gelaten. Lektuur voor aankomelingen van zestien, zal men zeggen. Het kan waar zijn. Er bestaan nochtans werken - men mag gerust schrijven meesterwerken - die men als men over de dertig en zelfs ouder is evengoed kan genieten. Het ‘Jongetje’ is zulk een boek. Men zal misschien niet meer dezelfde trillingen, niet meer dezelfde pijnen en vreugden voelen