| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Oogst - Poëziebloemlezing samengesteld door Marcel Polfliet. Medewerkers: P. Aerts, - M. Bilcke, - W. Biliet, - R. Boeckaert, - C. Boucquez, - J. De Coninck, - R. De Cnodder, - D.G. De Wever, - J. T'Hellebroeck, - R. Lanckrock, - A. Magerman, - A. Mertens, - W. Mets, - F. Meyland, - J.L. Nijs, - D. Peeters, - M. Polfliet, - H. Schoofs, - E. Suls, - F. Vandenbroeck, - F. Van Hecke, E. Van Ruysbeek, - L. Verbeke. Uitgeverij Ph. Draps te Wemmel - 1948 - 50 fr.
Zoals Vlaanderen het land is van de wielrenners en de bierdrinkers, zo is het ook het land van de poëziebeoefenaars en de bloemlezingen. Ontelbaar zijn de aspiranten, die hun eerste stappen op het pad der poëzie wagen en vermits zij over het algemeen wel hier of daar een goede vriend hebben zitten, riskeren zij vroeg of laat hun plaats te vinden in een of andere inderhaast bijeengezochte bloemlezing.
‘Oogst’ is het zoveelste bewijs van deze stelling. Op een goede dag is het dhr. Polfliet in het hoofd geschoten een anthologie samen te stellen en te dien einde richtte hij zich tot een aantal jongeren om medewerking. Zoals het wel meer gebeurt, kreeg hij van weinigen onder de besten enig teken van leven. Alleen een viertal Arsenalisten, plus een paar enkelingen toonden zich minder afkerig, wat voor gevolg heeft, dat hun gedichten nu verzameld staan tussen de eerste, en dus bijna zeker mislukte proeven van de allerjongste adepten. Dit is geen bluf en ook geen onbetaalde reklame. - zoiets zou trouwens al te doorzichtig zijn, - voor ons eigen tijdschrift, maar het is een feit, dat hetgeen in ‘Arsenaal’ op poëziegebied gepubliceerd wordt tot het beste behoort van het hetgeen we in AL onze litteraire tijdschriften vinden. Dit werd zelfs geconstateerd door de recensent van de Kongolese periodiek ‘Band’, voor wie we nochtans volslagen onbekenden waren.
Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat alleen de Arsenalisten met waardige gedichten in de bloemlezing vertegenwoordigd staan. En nog minder, dat zij zelf hun beste poëzie aan de samensteller van ‘Oogst’ hebben afgestaan. In de drie gepubliceerde bundels van Biliet, Boeckaert en Van Ruysbeek staan zeker sterkere verzen dan diegene welke zij aan Polfliet gezonden hebben. Vooral spijt het ons vast te stellen, dat de ontroerende doodsverzen van Van Ruysbeek niet werden opgenomen, evenmin als sommige van de meest cynische, maar zo treffende gedichten van Boeckaert, zoals zijn ‘Gebed om Verstening’. Maar dit is nu eenmaal het lot van alle bloemlezingen: noodzakelijkerwijze onvolledig te zijn.
In deze nieuwe anthologie komen er vooral twee duidelijk merkbare richtingen tot uiting: die van de romantici, die veruit het talrijkst zijn, en die van de neo-realisten, of hoe wij ze ook noemen, - what's in a name? - en tot wie wij de mensen van ‘Arsenaal’ kunnen rekenen.
| |
| |
Bij de romantici zijn er sporen merkbaar van de hinde- en manedichters: melancholische verzuchtingen en puberteits-Schwârmerei. Gelukkig voor onze generatie zullen deze verouderde attributen wellicht geen blijvende invloed uitoefenen, daar de meeste ‘poëten’, die er gebruik van maken, nog zo jong zijn, dat zij noodzakelijkerwijze nog zullen evolueren, hopelijk voor hen in een andere richting. Er zijn echter ook ongeneeslijke gevallen, zoals die van Bilcke, De Wever, T'Hellebroeck en Mertens, allen mensen die reeds tot de jaren van verstand zijn gekomen en die al lang een andere weg hadden moeten inslaan, indien zij over een sterkere persoonlijkheid hadden beschikt. Ongeneeslijk waarschijnlijk ook De Cnodder, die wel niet zo oud is, maar die zo weinig vooruitgang maakt, dat wij ook voor hem gaan vrezen.
De enige gunstige uitzondering tussen de romantici is Meyland, die nu en dan de gevoelige snaar treft, wiens verzen weliswaar een nog te vluchtige indruk nalaten, maar die alleszins voortdurend naar verdieping streeft en die ten overstaan van zijn eerste verzen heel wat aan inhoud heeft bijgewonnen. En wat het geheel slechts ten goede kan komen, Meyland schrijft een zuivere en doorvoelde taal, de zuiverste alleszins van al de dichters, die in ‘Oogst’ een plaats vonden.
Zoals reeds gezegd, zijn de realisten in deze bundel minder talrijk. Buiten de Arsenalisten kunnen ook Pieter Aerts en De Coninck er bij gerekend worden. Ze zijn natuurlijk harder en schamperder dan de romantici, een houding die wellicht ook niet meer is dan een camouflage voor de sensibiliteit van elk dichtershart, maar die me alleszins heel wat mannelijker voorkomt. Een Elsschot is me altijd liever geweest dan een Buckinx, al hebben reeds talrijke critici getracht aan te tonen, dat cynisme in se apoëtisch en dus te veroordelen is. Ik voor mij ben een andere mening toegedaan. Waarom zou het cynisme, dat ten slotte een levenshouding is gelijk een andere, geen even waarachtige inspiratiebron zijn als de melancholie bv.?
Over het algemeen zijn de gedichten van de realisten in ‘Oogst’ de sterkste van de bundel. Dit vooral omdat ze eenvoudiger van zegging en gebalder zijn ten overstaan van het meestal holle pathos en de onwaarachtige woordenkramerij der teerhartige poëten. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, zoals bv. het grotere gedicht ‘De verloren Zoon’ van Vandenbroeck, wiens realisme overslaat tot wansmakelijkheid en platvloerse banaliteit, het gevaar waartegen elk realist het meest moet gewaarschuwd. Bij het zoeken naar het woord, dat het best zijn gevoelens karakteriseert, kan zelfs een Boeckaert, die nochtans de sterkste dichter in deze richting is, wel eens apoëtisch worden. Maar dit is ten slotte voor ons van bijkomstig belang. Liever een ondichterlijk woord, zelfs een ondichterlijke zin hier en daar dan een zeer mooi-klinkend vers, dat innerlijk echter zonder menselijke inhoud is.
Buiten de dichters uit de twee genoemde richtingen is er ook één vertegenwoordiger van het modernisme: Erik Suls. Het is weinig, dit moet toegegeven, vooral in een land dat een Van Ostayen en een Burssens kent, wijst dit er op, dat de tijd van experimenteren in onze literatuur achter de rug is? Misschien wel. Het is een feit, dat elk dichter voortdurend moet streven naar vernieuwing en als dusdanig is geen enkel experiment verwerpelijk. Maar van de andere kant hebben we in het
| |
| |
verleden genoeg gezien tot welke excessen deze hang naar vernieuwing kan leiden, indien de kunstenaar niet over een meer dan gewone dosis persoonlijkheid beschikt. Zelfs een Van Ostayen bleek niet sterk genoeg om boven zijn experimenteerwoede uit te stijgen. Of leefde hij wellicht te kort? In elk geval, Suls is een knap vertegenwoordiger van zijn richting: scherp, sarkastisch en indringend slaat hij spijkers met koppen en debiteert hij zijn wrange levenswijsheid. Wat zal er uit hem groeien?
Rest me nog te spreken over Firmin Van Hecke; wiens verzen zeker niet tot de beste behoren, die hij geschreven heeft, - hoe ver staan ze inderdaad af van zijn ‘Akte van Hoop’! - maar wie het als een sympathiek punt moet aangerekend, dat hij zich niet te verheven voelde om tussen deze jongeren een plaats in te nemen. Het ware te hopen, dat zijn voorbeeld talrijke navolgers kende, zodat er binnen afzienbare tijd een nauwere band zou kunnen bestaan tussen oud en jong in Vlaanderen. Want zoals iedereen weet, is de afstand, die er bij ons tussen de verschillende generaties ligt, zeer groot en dikwijls schijnbaar onoverbrugbaar. En de schuld hiervan ligt niet altijd bij de jongeren!
Frans Cools.
| |
L. Tolstoï - Anna Karenina - Uitg. ‘Het Kompas’ - Antwerpen - 1948 - 130 fr.
Wellicht is het een schande te moeten bekennen, dat men op 25-jarige leeftijd ‘Anna Karenina’ nog niet gelezen heeft. Nochtans durf ik het te doen, de woorden indachtig die Greshoff ergens neergeschreven heeft, als kan niemand ons dwingen de boeken te lezen, die volgens de gangbare mening door iedereen zouden moéten gelezen worden. In Tolstoï is er altijd iets geweest dat me wantrouwig maakte. Kwam het door het feit, dat ik Dostojewsky zo zeer bewonderde, dat ik geen enkele andere Rus naast hem had durven plaatsen? Ik weet het zelf niet. In elk geval, ik kende ‘Anna Karenina’ niet.
Na lectuur van ‘Anna Karenina’ is het me duidelijk geworden wàt me vroeger in Tolstoï onbewust wantrouwig maakte. Het is een feit, dat hij een veel beter ‘schrijver’ is dan Dostojewsky, ik bedoel, dat hij veel meer dan Dostojewsky, die zich trouwens van alle bestaande normen niets aantrok, wist hoe een roman geconcipieerd, gebouwd en uitgewerkt moest worden. Alles is bij Tolstoï gladder, veel meer gepolijst, maar juist daardoor mist het dat sprankeltje echte, onvervalste natuurlijkheid, die van Dostojewsky een groter ‘kunstenaar’ maakt, al is hij dan ook minder ‘schrijver’.
Over de inhoud hoef ik natuurlijk niet uit te weiden. Het komt me voor, dat Garbo in haar prachtige uitbeelding van deze gestalte heel wat meer sensibiliteit moet gelegd hebben dan er in de eigenlijke romanfiguur zelf wel ligt. Anders kan ik me niet verklaren, hoe zij in deze rol zo'n onvergetelijke indruk op de massa gemaakt kan hebben. Wronsky daarentegen is als geknipt voor het gestreken gezicht van Taylor. Een beter vertolker dan deze beau garçon had Tolstoï zich bezwaarlijk kunnen indenken. Alle personnages van Tolstoï hebben trouwens iets typisch filmisch over zich: hun gevoelsleven schijnt echt, maar in feite gaat het
| |
| |
niet diep, het raakt enkel de oppervlakte en men krijgt de indruk, dat de acteurs voortdurend met glycerinetranen wenen.
Tot slot kan ik nog zeggen, dat er alles wel beschouwd toch nog een andere Tolstoï is dan diegene welke we in ‘Anna Karenina’ te zien krijgen: de Tolstoï van de ‘Kreuzer-Sonate’, dat heel wat menselijker is, en die van ‘De Dood van Ivan Iljitsj’, dat in zijn eenvoud, - het is trouwens heel wat minder bekend, - veel pregnanter en vooral échter is.
Frans Cools.
| |
C.J. Kelk - ‘De Nederlandse poezie sinds 1880’ - Moussault's Uitgeverij - Amsterdam - 1948 - 431 blz. - 15 fl.
De lof van C.J. Kelk als essayïst en samensteller van bloemlezingen dient voorzeker niet meer gemaakt.
Stond zijn naam alleen reeds borg voor de degelijkheid van voornoemde overzichtelijke studie, met deze uitgave heeft de auteur zich zelf overtroffen én als essayïst én als samensteller en commentator.
In deze groots opgevatte ‘wetenschappelijk verantwoorde poëzie-geschiedenis’ heeft Kelk het werk behandeld van alle representatieve dichters uit Noord-Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika van 1880 tot heden.
Het is mij binnen het kader van een recensie uiteraard onmogelijk uit te weiden over de verdiensten en... gebreken van dit standaardwerk dat onbetwistbaar thuishoort in de bibliotheek van al onze literatoren en van alle mensen die van dichtbij de evolutie van de letterkunde, volgen.
Niet alleen had de auteur oog voor de algemene aspecten van de stromingen in de Nederlandse poëzie, ook de individuele evolutie van de dichter en de karakteristieken van de poëzie van de drie taalgebieden liet hij niet onbesproken. Meer zelfs, voorafgaandelijk werd de essentie van het poëzie-patrimonium van deze taalstreken geanalyseerd. In alles trouwens heeft Kelk blijk gegeven van een grote persoonlijkheid, zo in de keuze der gedichten als in de voorstelling der dichters, zo in de algemene beschouwingen als in de indeling van zijn zeer omvangrijke stof. Kelk is een persoonlijkheid die zijn onderwerp onder de knie heeft, zodat ik overtuigd ben dat hem in Noord Nederland geen welverdiende lof zal gespaard blijven.
En juist daarom durf ik het aan, in verband met de Zuid-Nederlandse poëzie, een tekortkoming aan te duiden.
Ik zal natuurlijk niet beweren dat onze Vlaamse dichters stiefmoederlijk werden behandeld t.o.v. hun Noord-Nederlandse collega's al meen ik toch dat Kelk zich nu en dan gemakkelijk van zijn Vlaamse confraters heeft afgemaakt. Vooral dan voor de generatie 1935 tot heden. Het is mogelijks vermetel, doch ik zou bijna durven beweren dat Kelk die steeds zeer persoonlijk schrijft over Noord-Nederlandse poëzie in persoonlijkheid tekort schiet als hij over de jongere Vlaamse dichtkunst handelt. Een bewijs hiervoor is m.i. het feit dat hij zich vaak op de uitspraken steunt van Vlaamse critici bij de bespreking van onze poëzie, iets wat hij bijna nooit doet bij ontleding van het werk van Noord-Nederlanders. Zonder veel moeite zou ik een aantal dichters kunnen noemen die in dit
| |
| |
werk niets eens werden vermeld, terwijl hun Noord-Nederlandse evenknie uitvoerig werd voorgesteld.
Ik wil nochtans deze recensie niet besluiten zonder in het voordeel van Kelk te hebben aangevoerd dat een specialisatie die zich moet verdelen over drie taalstreken bijna onmogelijk te verwerven is. Daarom vind ik het spijtig dat Kelk zich niet liet bijstaan door terzake bevoegde consulenten want dan zou dit standaardwerk zeker dergelijke hiaten niet vertoond hebben, hiaten die ten anderen moesten vermeden worden aangezien niet elk jaar zo'n uitgebreide studie kan uitgegeven worden.
Rik Lanckrock.
| |
Henriette Roland Holst Van Der Schalk - ‘In de webbe der tijden’ (Verzen) - 108 blz. - W.L. en J. Brusse's Uitgeversmij. N.V. Rotterdam - 1947 - Ing. fl. 3,90; Geb. fl. 4,90.
Het is ontzettend hoeveel knoeiwerk, hoeveel beuzelarij, hoeveel prietpraat en hopeloze petieterigheid er in deze tijden op de ‘poëtische’ markt verschijnt. Dit voelt men bizonder scherp wanneer men weer eens in contact treedt met ware grootheid.
Henriette Roland Holst wordt binnen kort 79, (24-12-1869) gedurende gans haar leven gaf ze ons werken van hoge menselijke en schoonheidswaarde, ‘De Nieuwe geboort’ (1902), ‘Opwaartse wegen’ (1907), ‘De Vrouw in het woud’ (1912), ‘Verzonken Grenzen’ (1918) zijn gebeurtenissen in de moderne Nederlandse poëzie, en waar men mocht vrezen dat na een zeer lang leven vol met zulke hoogtepunten de scheppingskracht van deze uitzonderlijke vrouw tekenen van verzwakking zou vertoond hebben, moet men met vreugde en bewondering bekennen dat dit werk uit haar levensavond begenadigde momenten vertoont, die voor de vorige niet moeten onderdoen.
Van een dichteres, die haar leven lang door het tijdsgebeuren sterk werd aangegrepen, die er zelfs de inspiratie in vond voor haar grootste werk, was het te verwachten dat de voorbije oorlog met zijn weerzinwekkende verschijnselen en danteske verschrikkingen haar een helaas rijke inspiratiebron zou geweest zijn. Het spook van deze oorlog beheerst dan ook volledig dit boek. Op de achtergrond ervan dreunen de kanonnen, ontploffen de bommen, ronken de nachtelijke vliegers, stijgen de verschrikkingen van folteringen en concentratiekampen. En meer nog dan dit alles het lijden van millioenen hulpelozen, zwakken, schuldelozen: de moeders, de kinderen, de ouden. En uit al deze ellende doemt een groot gevoelen van rouw om de vrijheid en de menselijk waardigheid. Op deze achtergrond beweegt zich haar meer persoonlijk zieleleven, doch ook in de meest persoonlijke dezer lyriek klinkt de sombere achtergrond nog door, want beide zijn onafscheidbaar. ‘Herinnering’ dat enkel serene herinneringen weergeeft, sluit toch op de volgende wijze:
Het zachte ruischen der herinneringen
beweegt het hart met de vertrouwde pijn,
die, vlogen niet bove' alle aardsche dingen
nu de daemonen der verschrikkingen,
een bleeke zuster van de vreugd kon zijn.
Ook haar menselijk meevoelen en erbarmen met alle ellende geeft haar
| |
| |
onvermoeibaar nieuwe woorden in de mond. Haar krachtige, heilige liefde voor de mensheid klopt het felst in de angst die ze koestert wanneer ze deze mensheid haar eigen ondergang ziet organiseren of blind te gemoet schrijden. Ook de angst om Europa kan ze niet tot zwijgen brengen en deze verheft zich waarschuwend en indrukwekkend. Op zulke ogenblikken is haar stem een der stemmen waarin het geweten klopt van onze tijd.
Maar dat is niet alles. En om te geraken tot wat ik nu zou willen uitdrukken zal ik een omweg maken en een paar punten aanstippen nopens de vorm van deze verzen, vorm die trouwens niet verschilt van die uit vroeger werk en waar ik ook niet lang zal kunnen over spreken zonder er de inhoud bij te betrekken (hetgeen maar normaal is). Het zou niet moeilijk zijn voor een vitter een lange reeks vormgebreken uit deze éne bundel voor te leggen. Het gaat hier niet over de alom bekende hortende stijl van de dichteres, die slechts de adekwate veruiterlijking is van haar innerlijk, maar eerder over fouten als omzettingen, waar het Nederlands die niet verwacht, over stoplappen, over verwrongen wendingen ter wille van het rijm, over weglatingen van lidwoorden bv. waar er absoluut geen noodzaak toe bestaat, doch waardoor het vers de vereiste rhythme verkrijgt, enz. Dit alles zijn ontegensprekelijk zwakheden die men laat ons zeggen, bij een beginneling, met de roede zou kastijden. Het betreft hier slordigheden, want H. Roland Holst heeft genoeg bewezen dat ze het ook anders kan. En nochtans, ik kan niet zeggen dat ze me gehinderd hebben. (Evenmin als ze me bv. bij een Slauerhoff hinderen). Moesten deze verzen nu onbeduidende stemmingjes weergeven, voorvallen, gevoelens die niets om het lijf hebben, moesten ze het amechtig gekwijl zijn van een prulleman, dan zouden dezelfde slordigheden onverdraaglijke, hemeltergende schendingen zijn. Uit dit voorbeeld kunnen wij allen leren. Hoe onbelangrijk worden kleine technische fouten bij diegene die werkelijk iets zegt! Deze gedichten stijgen ver boven alle klein-poëtiek door hun groot-menselijkheid. Wie rechtstreeks uit het gebergte, uit de woeste rotswand zijn beelden houwt, kan niet letten op het polijsten van elk bijkomend schaduwvlak. De hoofdlijnen, het algemeen perspectief, de grote trekken, de primordiale indruk, daar moet hij zijn aandacht op vestigen. Brokkelt daarnaast de rots ergens oneffen af, het komt er niet
zozeer op aan. Hij kan zich dat permitteren. Het zou zelfs de vraag kunnen zijn of die oneffenheden er niet zo wat bij horen. De beelden van Henriette Roland Holst zijn steeds groot, haar vizie is steeds groot, begrijpen we dan ook dat ze soms een weinig hoekig gebleven zijn. Maar alhoewel altijd groot en soms wat hoekig, toch is haar poëzie zeer rijk geschakeerd, en vaak ook van een fijnheid van gevoelen, van een takt en beminnelijkheid die de zojuist besproken hoekigheid tot een leugen maken. De stem, die deze verzen dicteerde, is bovendien diep-ontroerend. H. Roland Holst ontroert ons door haar menselijke houding, door haar menselijke aanvoeling, door naar menselijk meeleven en meevoelen en dit alles saam vormt een ontzagwekkend, imponerend, aangrijpend geheel, een echte symfonie van menselijkheid waarin geen enkele toon ontbreekt. De adem der wereld waait door dit alles, het kosmisch bewustzijn is versmolten met het persoonlijk geval en met het meeleven in de gemeenschap.
| |
| |
Hier zou het de plaats zijn om te citeren. Ik zal aan de bekoring weerstaan want tientallen passages zijn waard hun beurt te krijgen en het zou te veel plaats in beslag nemen.
Het is Huizinga, geloof ik, die gezegd heeft, dat men eens Nederlands zal leren om Henriette Roland Holst te kunnen lezen. Men kan de zaak zonder antwoord laten, doch het is een feit dat ze die hoge eer zou verdienen. Ik zei hierboven, dat haar stem een der stemmen was waarin het geweten van deze tijd klopte. Het is juist, maar onvolledig. In haar slem klopt het geweten van DE mens, en die is van alle tijden. Door geheel haar levenswerk, en dit laatste boek komt het slechts indrukwekkend bevestigen, behoort ze voor altijd tot de eer en de adel van het menselijk geslacht.
Erik van Ruysbeek.
| |
Kristman Gudmundsson: ‘Kinderen der Aarde’. - Roman, uit het Noors vertaald door Dra. N. Boelen-Ranneft. ‘Van heinde en verre reeks’, Uitg. ‘De Kern’, Paviljoensgracht 17-19, 's Gravenhage. 1947. - 230 blz.
Nogmaals een roman uit het Noorden, ditmaal van de in het Nederlands reeds vertaalde IJslandse schrijver K. Gudmundsson.
Het is een eigenaarig geval met de meeste romans uit de Scandinavische landen, en deze maakt daarop geen uitzondering. Ook deze heb ik gelezen met gemengde gevoelens. De schrijvers uit het Noorden zijn over het algemeen knappe vertellers, en zo is ook Gudmundsson; het ongewone van landschap en klimaat stemt de meer zuidelijke lezers sympathiek-ontvankelijk, de andere levenswijze en gebruiken verlenen aan deze verhalen een aantrekkelijkheid, die zonder twijfel gebaseerd is op menselijke nieuwsgierigheid, t.t.z. minder op artistieke gronden, maar die niettemin aantrekkelijkheid blijft. Daarenboven kan niet geloochend worden dat deze romans goed in mekaar steken en dat de karaktertekening psychologische bestrevingen vertoont die, samen met al het vorige, hun auteurs van aanvang aan boven de gewone volksschrijvers plaatsen. Om nu bepaalder over ‘Kinderen der Aarde’ te spreken; de roman steekt goed in mekaar, alle onderdelen zijn goed tegen elkaar afgewogen, bovendien verlopen de gebeurtenissen zeer afwisselend, tonelen van hard labeur, van onverzettelijkheid, van smart en ellende, van hartstochtelijke liefderoes, van idyllische puurheid, niets ontbreekt. Nu een verrassende wending, dan een vervolg van dramatische gebeurtenissen, heel de gamma wordt bespeeld. De hoofdpersonages's zijn knap getekend en ook voor de atmosfeer is overal discreet gezorgd. Men kan niet aan de indruk ontkomen dat hij, die dit werk maakte, zijn stiel tot in de puntjes kent. Daarenboven heeft hij ook genoeg mensenkennis, zin voor proportie smaak en aanleg voor het schone dan dat men zijn werk als louter maakwerk zou kunnen bestempelen. Alleen de hartstocht van de grote, eeuwige kunst gaat er niet door, de eindelijke waarheid, de compromisloze echtheid is hier niet te vinden. De auteur heeft een boek geschreven, weliswaar met kennis van zaken, met voldoende hart en geest om het zeer genietbaar te maken, doch hij heeft zijn stof zo geschikt en hij heeft dié
ingrediënten in zijn boek ingewerkt, waarvan hij wist dat ze zouden bevallen. Hiervoor moest hij de gang van zaken
| |
| |
wat forceren, af en toe conventionele blz. schrijven en dat alles voelt de aandachtige lezer doorschemeren. Hij eist totale waarheid en krijgt maar zeer gemengde.
Ondanks deze bezwaren zal het boek voor velen boeiende lectuur zijn en het verdient zelfs in brede kring verspreid te worden, omdat het m.i. uiterst geschikt is om als tussenstadium, als schakel te dienen tussen de gewone volkslectuur, die onze mensen nog dagelijks slikken en de echte, grote literatuur. Voor diegenen, die zich willen opwerken tot het genieten van de grote werken uit de wereldletterkunde, is een boek als dit op een zeker ogenblik van hun veroveringstocht van groot nut om hen een flinke trap hoger te helpen stijgen.
Erik van Ruysbeek.
| |
‘De mosseldieven door Armand Destandberge en Een sproke door Willem Savenberg. - Uitgave ‘Het Daghet’.
Een smaakvolle speciale uitgave van het maandblad ‘HET DAGHET’ brengt ons de werken bekroond met de Meiprijs uitgereikt door dit tijdschrift alsmede een viertal gedichten door de jury als de meest verdienstelijke beschouwd.
Het verhaal DE MOSSELDIEVEN van Armand Destandberge is o.i. die bekroning overwaard. Op een zeer persoonlijke en boeiende wijze klaagt de auteur de sociale wantoestanden aan die vôôr de eerste wereldoorlog bij onze vissers heersten.
Er steekt vaart in de directe, zakelijke stijl, die verhalend is tot in het beschrijvende toe.
Het bekroonde gedicht ‘EEN SPROKE’ van Willem Savenberg is opvallend zuiver en zangerig van toon, rustig, zonder grote diepte, maar soms ontroerend door zijn eenvoud. Bij vergelijking met de vier andere opgenomen gedichten schijnt ook dit werk de bekroning te hebben verdiend.
Heel wat genoegen beleefden wij ook aan ‘Een reis’ van Diederik van der Leye, naar de vorm een vrije bewerking van de classieke Franse ballade, dramatisch van inhoud.
Uit ‘Vrouw Griese’ van Marcel Lamb klinkt er een oprechte menselijke stem, terwijl ook de verzen van Edward Haegen en Ward Ruyslinck een belofte inhouden.
In haar geheel laat deze publicatie een gunstige indruk, zodat wij de prijswinnaars hartelijk proficiat en de uitgevers volharding op deze weg wensen.
Paul Berkenman.
| |
De middeleeuwen - Henri Pirenne (Economische en sociale geschiedenis) - Wetenschappelijke Bibliotheek. - Uitgeverij Het Kompas, Grétrystraat, 8, Antwerpen. - 300 blz. - Frs. 130.
Onder bovenstaande titel bracht J.A. Meijjers ons een vertaling van ‘Le mouvement économique et social’, het eerste stuk van ‘La civilisation occidentale au moyen âge’, deel VIII van de ‘Histoire du moyen âge’ uit de ‘Histoire générale’ van Gustave Glotz. Als besluit werd er
| |
| |
een hoofdstuk uit deel VII-II van ‘Peuples et Civilisations’ o.l.v. Halphen en Sagnac aan toegevoegd.
Henri Pirenne is in binnen- en buitenland genoeg bekend en het is overbodig hem hier nogmaals voor te stellen.
In het boek, dat ons door de Wetenschappelijke Bibliotheek in een keurige, mooi geïllustreerde uitgave wordt aangeboden, vinden we hem op zijn best. Inderdaad, het gaat hier over de periode, die hij het beste kende en die weinigen zo goed als hij hebben gekend: de middeleeuwen. En in deze middeleeuwen gaat het juist over de sociale verwikkelingen en omwentelingen die ermee gepaard gaan; gezichtspunt, dat door de socioloog Pirenne met voorliefde werd behandeld. Kortom: een geliefkoosd onderwerp gezien vanuit een geliefkoosd standpunt door een der grootste (voor velen DE grootste) historici die ons land heeft voortgebracht, de Wetenschappelijke Bibliotheek kon moeilijk een gelukkiger keuze hebben gedaan.
Nadat het economisch evenwicht der oudheid was verbroken door het veroveren van de Middellandse Zee door de Islam, verdween de handel uit het Westen van Europa en ontstond het landbouwkarakter van de middeleeuwse maatschappij en de gesloten economie zonder afzetgebied. Pirenne toont nu, hoe de wederopleving van de handel tot stand kwam, eerst in de Middellandse Zee, met Venetië aan de spits, daarna in de Oostzee en de Noordzee. Na het ontstaan van de steden geschetst te hebben en ermee samengaand van de nieuwe maatschappelijke klasse: de burgers, ontleedt hij uitvoerig de sociale verschuivingen die hieruit ontstaan, vooral bij de plattelandsbevolking, de ongemene bloei die de algemene toestand meebracht en het ontstaan van de eerste grote rijkdommen. In een drietal centrale hoofdstukken wordt deze maatschappij in alle bijzonderheden afgeschilderd en worden alle raderwerken van de ingewikkelde handelswereld uit mekaar genomen en op hun beurt in hun bestanddelen voor ons opengelegd. De scheepvaart, de gilden, de hanzen, de jaarmarkten (de beroemde jaarmarkt van Champagne vooral), de ruilhandel, het geld in de verschillende tijdperken en plaatsen, het weer opleven van het crediet (dat niet verdwenen was, zoals men verkeerdelijk heeft gedacht), de eerste bankiers, het ontstaan van het middeleeuws kapitalisme; verder de in- en uitvoer, de handel in de afzonderlijke landen, het economisch karakter der middeleeuwse steden, de stedelijke industrie, enz. Doch nieuwe veranderingen zijn reeds op til. In de XIIIe en het begin der XIVe eeuw komt de expansie tot een stilstand, men verlangt geen verdere veroveringen te maken doch te behouden wat men heeft. Daarbij komen hongersnood, zwarte pest en meer en meer sociale onlusten de tijden vertroebelen, de ontevredenheid tegen de stedelijke oligarchieën groeit met de dag. De uitbreiding van het kapitalisme richt zich tegen het stedelijk particularisme en wordt nog in de hand gewerkt door de monarchale rijken, er
ontstaan nieuwe arbeidsvoorwaarden in de industrie, er ontstaat een vrijheidsgeest vooral in de handelsbetrekkingen waartegen de oude steden als Brugge en Yperen, die vasthouden aan hun oude voorrechten en monopolies en zich aan de nieuwe eisen niet kunnen aanpassen, vruchteloos kampen: verval van Brugge, opkomst van het liberale Antwerpen.
Dit zijn slechts enkele grepen uit een rijkdom die in de gecondenseerde
| |
| |
doch buitengewoon klare, bevattelijke paragrafen de geboeide lezer wordt aangeboden. De duidelijkheid en klaarheid van Pirenne's stijl hebben er in de vertaling niets bij ingeboet. De gebeurtenissen en toestanden, de meest ingewikkelde raderwerken verschijnen ons met klassieke eenvoud en duidelijkheid.
Deze economische en sociale geschiedenis van de middeleeuwen is een meesterwerkje in zijn soort en verdient in de bibliotheek van elk ontwikkeld mens te prijken.
Erik van Ruysbeek.
| |
De samenstelling der wolken - J. Coulomb en J. Loisel. Wetenschappelijke Bibliotheek. - Uitgeverij Het Kompas, Grétrystraat, 8, Antwerpen. 290 blz. Frs. 165.
De Wetenschappelijke Bibliotheek, die zich niet alleen op zuiver wetenschappelijk gebied doch ook op meer speculatief terrein verdienstelijk maakt, brengt ons hiermee een vertaling door C. Van Steenderen van bovenvermeld werk, waarvan de oorspronkelijke titel luidt: ‘La Physique des nuages’. De Heer Coulomb is directeur van het meteorologisch en aardrijkskundig Instituut te Algiers, en J. Loisel is ere-medewerker aan ditzelfde instituut.
Onderhavig werk is allesbehalve ontspanningslectuur. Het is een wetenschappelijke en gedetailleerde studie over het onderwerp, die van de leek een meer dan gewone inspanning vergt. Vooral de eerste bladzijden zijn geen klokspijs en eisen een harde assimilatie- en geheugeninspanning. Doch eens de beginhoofdstukken verteerd wordt de standvastige lezer voor al zijn moeite rijkelijk beloond. En vooral voor lezers van literaire tijdschriften, dit eigenaardig soort mensen die toch het leven en zijn verschijnselen van een zeker poëtisch standpunt uit bekijken, is het eens uiterst weldoend zich onder te dompelen in deze reële wereld van graden, cijfers, moleculaire wetten en electrische velden. Het heeft de waarde van een werkelijkheidskuur, en in dit geval een kuur die zo weet te boeien dat men de tijden betreurt toen het de mens nog gegeven was van het ganse menselijk weten op de hoogte te zijn. In een tijd als de onze, waar dit niet meer mogelijk is, zijn boeken als dit dan ook werkelijk noodzakelijk geworden voor de algemene ontwikkeling van de mens. Wie over de wolken iets meer en vooral zakelijkers wenst te vernemen dan de ontboezemingen van poëtisch aangelegde naturen, wie wenst te weten hoe deze grillige, ontzagwekkende, mysterieuse of dreigende wonderen ontstaan, leven en verdwijnen, wie met kennis van zaken wenst mee te spreken over onderwerpen als condensatie en sublimatie, turbulentie, convectievormen, waterwolken, ijswolken, cirrus, stratus, cumulus, paarlemoerkleurige wolken, de electriciteit van de regen, de bliksem en andere, die vindt in onderhavig boek een uitstekende gids.
Talrijke illustraties en foto's verrijken de tekst en de ganse uitgave is uiterst verzorgd, sober en bevallig voorgesteld.
Erik van Ruysbeek.
| |
| |
| |
‘Sonaten’ (Gedichten) - Joannes t' Hellebroeck - Drukker en uitgever: Wwe Adant-Bauwens, Statiestraat, 7, Lembeek.
Dit is een werkje, het zoveelste in Vlaanderen, dat in intieme kring of onder vrienden diensten kan bewijzen en welkom kan zijn, doch dat nooit verder zou moeten verspreid worden, dat ook in geen geval ter recensie naar een letterkundig tijdschrift zou mogen gestuurd worden, om de eenvoudige reden dat het met letterkunde niets gemeens heeft. Het is me daarom ook geheel onmogelijk er meer woorden aan te wijden.
Erik van Ruysbeek.
| |
Adolf Hitler - R. Poortmans - blz. 75 - Uitg. Bergstraat, 2, Heist op den Berg.
Dit is een volslagen idioot drama over de opkomst en de ondergang van Hitler en zijn medewerkers. Zoals het tegenwoordig zo langer zo meer de gewoonte geworden is, wordt Hitler er in voorgesteld als een hysterische en hoogstgevaarlijke gek, en zijn assistenten als een bende halfgare maniakken. Er zit geen greintje menselijkheid in ze en vooral geen zier intelligentie, wat ten slotte volkomen onbegrijpelijk is. Men regeert nu eenmaal geen volk, al is het dan nog het Duitse, zonder dat men over uitzonderlijke, zij het dan niet altijd gevaarloze kwaliteiten beschikt. Voor het overige is het hele drama geschreven in totaal ongenietbare verzen, die gewoonweg een aanfluiting zijn voor hetgeen wij gewoon zijn poëzie te noemen. Het is één mengeling van hol pathos en bombast. Zo is dit toneelstuk niet alleen onspeelbaar, zoals een goedwillige recensentie het op de eerste bladzijde van de brochure reeds vreesde, maar ook volkomen onleesbaar. En dit is niet zo erg. Dan lopen wij tenminste niet het gevaar deze ‘Adolf Hitler’ vroeg of laat in levende lijve op de planken te ontmoeten.
Frans Cools.
| |
| |
| |
Ter bespreking ontvangen.
‘PAGANINI’ door Cor van Berkel - Uitg. Cottmer, Haarlem. Voor België: Uitg. De Sleutel, Plantin en Moretuslei, 20, Antwerpen. |
‘MEESTERWERKEN DER LITERATUUR’ - N.V. Amsterdamse Boeken Courantmij. |
‘DAIDALOS’ door H. Hensen. - Uitg. A. Manteau - Brussel. |
‘MORTEN HOUDT KOERS’ door Marten Andersen Nexô. - Uitg. De Kern - Den Haag. |
‘HEINRICH HEINE’ door François Fetjô. - Uitg. De Librye - Haarlem. |
‘FORD’ door Upton Sinclair. - Pegasus Boekhandel. Voor België: Volksuitgave - Kazernestraat, 33, Brussel. |
‘DE KLIP IN ZEE’ door Andries Poppe. - Uitg. De Brug - Antwerpen. |
‘THOMAS MOORE’ door H.R. Holst-Van der Schalk. - Brusse's Uitgeversmaatschappij - Rotterdam. |
‘HET HUIS’ door Marnix Gijsen. - Uitg. Stols - 's Gravenhage. |
‘HET WERK VAN ERNEST CLAES’ door Louis Sourie. - Boekuil en Karveeluitgaven. |
‘HET LOT IS ANDERS’ door Cyriel de Corel. - Davidsfonds - Leuven. |
‘PORTRET VAN EEN ANTI-SEMIET’ door Jean Paul Sartre. - Uitg. Stols - 's Gravenhage. |
‘SCHOONHEID ALS EIGENBELANG’ door Fokke Sierksma. - Uitg. Stols - 's Gravenhage. |
‘SELMA LAGERLOF’ door Piet Schepens. - Uitg. Prof. Kluyskensstr., 7, Gent. |
‘MET DE STROP OM DE NEK’ door Julius Fucik. - Pegasus Boekh. ‘BRIGITTA’ door Stiffter. - Uitg. Kompas - Antwerpen. |
‘VERZAMELDE GEDICHTEN’ door Slauerhoff. - Uitg. Stols - 's Gravenhage. |
‘CONTRACTNEGERS’ door Marcel Tollet. - Uitg. Davidsfonds - Blijde Inkomststraat. 77, Leuven. |
‘ERNEST CLAES’ door A. Boni. - Uitg. Davidsfonds - Leuven. |
‘HET GELUK RIJPT IN DE LENTE’ door Arie Van der Lugt. - Uitg. Davidsfonds - Leuven. |
‘JOSIENTJE EN HAAR OFFERTJES’ door Maria De Lannoy. - Uitg. Davidsfonds - Leuven. |
‘JANNEKENS WONDERE AVONTUREN’ (jeugdboek) door K.E. Ricone. - Uitg. J. Van In - Lier. |
‘S.O.S. JUSTA I IN NOOD’ (jeugdboek) door L. Vermeiren - Uitg. Van In - Lier. |
‘VAN TWEE WATERKINDERTJES’ (jeugdboek) door Hendrik Jespers. Uitg. Van In - Lier. |
‘DE LOTGEVALLEN VAN OP SINJOORKE’ (jeugdboek) door Bob Daens. - Uitg. Van In - Lier. |
‘VAN 4 WOUDLOPERS EN EEN DUBBELEN KNOOP’ (jeugdboek) door A. Blommaert. - Uitg. Van In - Lier. |
|
|