| |
| |
| |
Boekbesprekingen
‘Terugkeer naar Brideshead’ door Evelyn Waugh - Uitgave ‘De Bezige Bij’ - Amsterdam - 421 blz. - f. 6.20
Geen meesterlijke, doch een knappe, in vele opzichten geslaagde roman. Het is natuurlijk een feit dat wij de minder goede romans uit het buitenland niet te lezen krijgen aangezien enkel deze met een meer dan gemiddelde verdienste in aanmerking komen voor vertaling, doch het valt op dat telkens wij een buitenlands boek in handen krijgen het opmerkelijk is door de aandacht die de auteur aan de menselijke conflicten besteedt.
Ook in deze roman heeft Ev. Waugh, een zeer omvangrijke substantie problematiek verwerkt zonder te vervallen in de euvelen van de intellectualistische roman.
In dit boek wordt de geloofscrisis van de leden van een adellijk Engels geslacht voorgesteld. De auteur heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt: elk personage werd ten voete uit getekend, zonder de langdradigheid die vaak het gevolg is van een te diepe psychologische penetratie.
Er zit vaart in het verhaal dat boeiend blijft tot het einde toe. Ev. Waugh beschikt, voor zover een vertaling mij toelaten kan hierover te ordelen, over een zakelijk, soepel taalvermogen, lichtjes cynisch-humoristisch getint.
De auteur verlustigt zich nooit in onbelangrijke decordétails en toch weet hij naast zijn knappe beschouwingen rond de psychologie der personages steeds de vereiste stemming te suggeren.
Vooral het milieu van society dandys en apathische aristo's evenals het Engels snobisme werden op voortreffelijk satiristische wijze getypeerd. Dit boek heeft natuurlijk zijn gebreken: psychologische fouten, tekort aan intense tragische spanning in sommige passages, soms wel eens een gebrek aan oprechtheid, doch deze gebreken dienen zeker beschouwd als les défauts des qualités van Ev. Waugh.
Rik Lanckrock.
| |
Marnix Gysen: Aanvankelijk onderwijs. - N.V.T. nr. 8-1948. 779-870 blz.
Sommigen heeft het wellicht verwonderd dat ik Marnix Gysen's ‘Joachim’ vrij ongunstig heb besproken. Toch blijf ik bij mijn standpunt en herhaal ik dat ‘Joachim’ m.i. geen meesterwerk is, alhoewel deze roman geschreven is door een meester, want er zijn te veel zwakke plekken in opdat ik hem integraal zou kunnen bewieroken.
Ik beken ronduit dat ik hoopvol op een gelegenheid wachtte om te bewijzen dat mijn critiek niet geleid werd door kwaadwillige bedoelingen, ofschoon ik vaak leedvermaak voel opwellen wanneer een ‘grote’ struikelt, want ik kan het moeilijk verkroppen dat men over de ‘groten’ steeds niets dan goed zegt terwijl men tegenover onbekenden - zoals indertijd tegenover Kamiel van Baelen bv. - een aarzelende toon aanslaat.
Doch ditmaal zal ik ook maar meezingen in de lofzang Marnix Gysen ter ere. En ik vrees er zelfs voor dat ik in dit koor het luidst zal zingen,
| |
| |
want de meesten zullen ‘Aanvankelijk Onderwijs’ minder hoog aanslaan dan ‘Joachim’. De meesten, dat zijn degenen die de problematiek in ‘Joachim’ - m.i. ten onrechte - heel wat verhevener zullen vinden dan die in Gysen's tweede roman, alhoewel beide ontstaan zijn uit een gevecht met de conventie en een zucht naar vrijheid. Doch Gysen's ‘Aanvankelijk Onderwijs’ speelt zich in een ander kader af dan ‘Joachim’, nml. in een Vlaams dorp. Een dorpsroman in de negatieve betekenis van dit woord is ‘Aanvankelijk Onderwijs’ evenwel niet, ofschoon de hoofdfiguren slechts dorpelingen zijn. Trouwens, Gysen schildert Blaren (Brasschaat) alles behalve als een idyllisch oord. De ondertitel van zijn roman luidt dan ook ‘Een dorpsverhaal zonder wind noch wolken’. En ofschoon Gysen ons in ‘Een woord vooraf’ wil diets maken dat wij Blaren op de kaart niet dienen te zoeken en wij de schrijver niet met de verteller of de biechteling mogen vereenzelvigen, menen wij er toch veel doorleefd leed in te onderkennen terwijl wij er uit besluiten dat Gysen dit dorp, de oorzaak van zijn ontwrichting, verfoeit en haat. In dit dorp, waar hij zijn opvoeding genoot, leerde hij stilaan de mensen kennen, de farizeeërs en de dorpsprofeten. Op een wijze, die wij slechts kunnen loven, heeft hij van dit en ipso facto van ieder dorp het schijnheilige masker afgetrokken. Zijn werk is een triomf van de wrede waarheid op de schone leugen.
Dit dorp wordt door de dorpspolitiek verpest. Wie er als een libertijn wil leven wordt er het leven onmogelijk gemaakt. En willens nillens wordt hij er betrokken in de dwaze en gemene strijd tussen de clericalen en de anti-clericalen. Met leven wordt er een hel.
Een van Gysen's verdiensten is dat hij Blaren ziet als een intellectueel. En sinds zijn verblijf aldaar was de nodige tijd verstreken om het van op een zekere hoogte gade te slaan. Gysen staat boven zijn onderwerp en er toch niet buiten, want al te smartelijk zijn de herinneringen die hem er aan verbinden en zijn haat is op verre na nog niet gekoeld.
Iets heeft Gysen met Cyriel Buysse gemeen: het realisme. Maar zijn reactie op de realiteit is anders. Buysse ergert zich niet aan het dorpsleven, hij beschrijft het rustiger en niet hij-zelf doch de dorpelingen ‘spreken’ als het ware in zijn romans. En met Brulez heeft Gysen eveneens een trek gemeen: zijn voorliefde voor Voltaire en zelfs een synthetische, intellectualistische uitbeeldingswijze.
Al te vaak werden onze dorpers door onze schrijvers als pittoreske pleisterplaatsen geschilderd. Dit waren slechte gidsen. Gysen echter loodst ons binnen in de huizen, waar mensen wonen die wij om hun kwaadsprekerij en bekrompenheid met niets zachters dan met minachting kunnen bejegenen. Omdat Gysen zo raak het masker van onze dorpen wist af te rukken, omdat hij de schijnheiligheid aan de kaak heeft gesteld en de mens toonde zoals hij is, omdat de wrede waarheid hem liever was dan de schone leugen en omdat hij dit alles op een meesterlijke wijze wist te verwoorden, zou ik hem alles behalve conventioneel maar hartelijk en kameraadschappelijk geluk willen wensen!
Remi Boeckaert
| |
David de Jong: Maurits Dekker, zijn persoon en zijn werk. - Geb. 102 blz., verlucht met een viertal foto's van Dekker. A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij N.V. Leiden.
Vooraf moeten wij David de Jong loven omdat hij in de persoon van Maurits Dekker een essay wijdde aan een van Nederland's vruchtbaarste en markantste schrijvers, die - ofschoon reeds vijftig jaar geworden - al te lang door de critici op het achterplan werd gehouden. Grif kunnen wij de Jong er dan ook om verontschuldigen dat hij, als warme bewonderaar van Dekker, zich soms aan een lichte overschatting heeft bezondigd, inzonder wanneer hij Dekker wat al te eenzijdig met Antoon Coolen, Herman de Man, Theun de Vries, Vestdijk en Bordewijk confronteerde,
| |
| |
zodat wij er uit zouden moeten besluiten dat Dekker onder de hedendaagse Nederlandse schrijvers zijn weerga niet vindt. Doch de enthousiaste toon die de Jong aanslaat is zeker van aard om degenen die Dekker niet kennen zodra mogelijk naar zijn werk te doen grijpen.
Niet minder interessant dan de ontleding van Dekker's werk, die in het tweede hoofdstuk voorkomt, is het tijdsbeeld dat de Jong in het eerste hoofdstuk ‘De wereld en de schrijver’ schetste, vermits niet één schrijver - en Dekker het allerminst - zich aan de tijdsomstandigheden kan onttrekken. De essayist de Jong had dan ook een open oog voor de hedendaagse levensbeschouwingen en de richtingen in de kunst die hierin hun oorsprong vonden. Niet alleen schetste de Jong de evolutie van Dekker's stad, Amsterdam, doch tevens wendde hij zijn blik naar het huidige wereldgebeuren.
Maurits Dekker's persoonlijkheid kon bezwaarlijk treffender als in volgende synthese geformuleerd voorden: ‘Realistisch heb ik hem genoemd wegens zijn waarnemingsdrift, zijn zucht om alle levensverschijnselen in plastische beelden aanschouwelijk voor te stellen; romantisch wegens zijn fantasie en illusies, zijn subjectieve gevoelshevigheid. Wat doen deze benamingen er eigenlijk toe? Het werk en deze mensch zijn één! Want als er iets treft in het werk van Maurits Dekker dan is het wel het overheerschende element van het vitale’. (blz. 99)
Het spijt ons dat de Jong zich niet uitvoeriger over Dekker's toneelstukken heeft uitgelaten, want de blz. die hieraan werden gewijd zijn nauwelijks als een appendix aan het geheel verbonden. Een gebrek aan evenwicht in de bouw van het essay valt nog erger op wanneer de Jong over het minder belangrijke werk van Dekker evenveel of nog meer ruimte besteedt dan aan zijn markantste scheppingen. Al te uitvoerig vinden wij eveneens het fragment uit Dekker's debuut ‘Homo Cantat’, ofschoon dit illustratief was bedoeld.
David de Jong's stijl is vrij barok, hetgeen wij een Nederlander nog minder dan een Vlaming kunnen vergeven. Globaal gezien echter - Victor E. van Vriesland's kloeke inleiding mede in acht genomen - kunnen wij niet anders dan ons om dit essay verheugen.
Remi Boeckaert
| |
Villon: Balladen - vertaald door Bert Decorte. Uitg. Het Kompas. N.V. Antwerpen 1947.
De kunst van het vertalen is wel een der moeilijkste van alle. Is het wel mogelijk een tekst volmaakt te vertalen? Waar zulke opgave voor het proza misschien nog verwezenlijkbaar is, schijnt ze, wat de poëzie betreft, tot het rijk der onmogelijkheden te behoren. Ik zal hier de verschillende moeilijkheden, die alle terzelfdertijd moeten opgelost worden, niet opsommen. De lezer is daar genoeg mee vertrouwd.
In dit licht gezien is Decorte's vertaling van enkele der mooiste balladen van Villon, die in dit bundeltje werden samengebracht, beslist merkwaardig te noemen. Men kan er tegen inbrengen dat het niet altijd een objectieve weergave is en dat men zoveel Decorte zelf hoort als Villon. Hierop antwoord ik: Villon en Decorte zijn op vele punten geestelijk-verwanten, zodat de éne met meer recht voor de andere mag spreken. Ook waar het bewaren van het streng rijmschema e.a. technische moeilijkheden al eens een afwijkende vertaling veroorzaakten, dan is toch telkens de geest van het oorspronkelijke bewaard gebleven, en ik moet zeggen, op een paar punten werd het Frans zelfs overtroffen. De zwakste vertalingen zijn die waar het vers van Villon weker, zangeriger, harmonischer is zoals in de ‘Ballade des dames du temps jadis’ Bv. de volgende regels:
Et Jehanne, la bonne Lorraine,
Qu'Englois brulerent a Rouan;
wordt:
En Jeanne, 't meisje dat de Britten
| |
| |
Hier is het opvallend hoe in de Vlaamse tekst bijna niets overblijft van het onzeglijk charme van het Franse vers. Doch ik ben wel onrechtvaardig, want ik geloof niet dat die regels vertaalbaar zijn, en ik vraag me met gegronde twijfel af of ikzelf beter zou kunnen. Waar echter de vertalingen prachtig geslaagd zijn, vooral wat rhythme, dynamisme, realisme en beeldkracht betreft, dat is juist in de naar de vorm rauwere balladen. Prachtige vertalingen zijn m.i. die van de beroemde ‘Epitaphe Villon’, ook ‘Ballade des pendus’ geheten, verder van de ‘Ballade du concours de Blois’ (Je meurs de soif aupres de la fontaine) de ‘Ballade en vieil langage François’ (Autant en emporte ly vens) de Slotballade van het Groot Testament, de ‘Ballade et Oraison’, de ‘Ballade des femmes de Paris’ en nog andere geheel of gedeeltelijk. Decorte's gekende virtuositeit kan zich hier vrij uitleven.
De uitgave, in twee kleuren, met de Franse tekst tegenover de vertaling, is op zichzelf een vreugde voor het oog.
Erik van Ruysbeek
| |
Even tijd voor... Onze Taal - door J.C. Wageningen. Leiden 1946 A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij N.V.
Dit is een soort handleiding in het stijlvol hanteren van onze taal, zowel in het gesprek als in het schrijven. De schrijver richt zich tot de Hollanders en klaagt over: ‘de slechte kwaliteit van hun mondelinge en schriftelijke uitlatingen! Het is een treurig maar helaas vaststaand feit, dat de gemiddelde Nederlander zijn moedertaal zeer onvoldoende kent en, vooral ni geschrifte, op de erbarmelijkste wijze mishandelt. En nog treuriger is het, dat vele overheidsorganen in hun publicaties, en talloze schrijvers in dagbladen, tijdschriften en boeken, het publiek daarbij manmoedig voorgaan...’ Indien het zo in Holland gesteld is... hoe moeten wij aan ons mea culpa kloppen! Wat er ook van zij, dit sympathieke boekje (het is allesbehalve schools of systematisch opgevat, en de auteur verzekert ons dat hij nooit voor een klas stond) is ons zeer welkom. Ieder mens, die als beschaafd wil doorgaan, moet op keurige en onberispelijke wijze zijn taal kunnen hanteren. Na enkele zeer gegronde algemene beginselen over de taal uiteengezet te hebben, die getuigen van een evenwichtige geest, toont de schrijver ons de verschillende euvelen die te overwinnen zijn, waarna hij ons leidt door de onderdelen van lexicographie en syntaxis en telkens onze aandacht op de meest voorkomende fouten vestigt. Dit alles geschiedt op zeer onderhoudende wijze, met tal van goedgekozen practische voorbeelden en opgewekte, humoristische toon. Kortom, een nuttig en aangenaam boek, waar detailcritiek de waarde niet kan van aantasten. En bovendien vooral verdienstelijk omdat het er geen genoegen mee neemt een loutere opsomming te zijn van te vermijden fouten, maar omdat het er overal naar streeft, langs het aanduiden en verbeteren van de fouten om, ons een dieper inzicht in het wezen van onze taal te doen krijgen.
Erik van Ruysbeek
| |
‘De kozakken’ door Leo Tolstoi - 3e boek in de 14e letterkundige reeks De Feniks. Uitg.: Het Kompas N.V. Antwerpen, 1948. Vertaald door J. Leclee, 250 blz., 46 fr.
Een jeugdwerk van de grote Russische schrijver. Een meesterlijke beschrijving van het leven der Bergkozakken. Deze leven ‘zoals de natuur leeft: ze worden geboren, verenigen zich, vechten, eten, drinken, verheugen zich en sterven, en er bestaan voor hen geen wetten dan die, welke de natuur ook voor de zon, het gras, het wild, de bomen heeft vastgesteld. Andere wetten kennen ze niet...’ Daarmee is tevens de atmosfeer van het gehele werk weergegeven. Het ganse verhaal is doorademd van een sterke pantheïstische levensvreugde en dankt er zijn mooiste blz. aan.
| |
| |
Olenin, de hoofdpersonage, is een jong vaandrig van adellijke afkomst. Hij erkent geen enkele waarde in het leven. ‘Hij kende familie, noch vaderland, hij geloofde aan niets, had voor niets respect... Hij was er vast van overtuigd, dat liefde niet bestond... (blz. 13) De mondaine Moskouse kringen ontvlucht hij, wegens zijn vele speelschulden, maar ook om in de Kaukasus een nieuw leven te beginnen. Het geluk vindt hij er in nauw contact, in één-zijn met de natuur.
In het kozakkendorp, waar hij ingekwartierd is, verlieft hij op een kozakkenmeisje. Ook deze liefde wordt romantisch-wijsgerig geanalyseerd. De jonge Tolstoi heeft de grote Franse romantici van zijn tijd gelezen.
‘... door mij bemint veeleer elementaire macht, heel de grote wereld Gods, dit meisje. De gehele natuur stort als het ware die liefde in mijn ziel en zegt me: Bemin! Ik bemin haar niet met mijn verstand, niet met mijn fantasie, maar met mijn hele wezen. Door haar te beminnen voel ik mij als een onafscheidelijk deel van de ganse gelukkige wereld Gods.’ (blz. 204) Hij zal Marianka huwen. Haar vroegere minnaar wordt echter tijdens een gevecht gewond. En Olenin ziet nu in, dat Marianka, het natuurkind, voor hem, de adellijke Rus en militair, even ongenaakbaar en onverschillig is, als de ganse kozakkengemeenschap zelf. En hij vertrekt terug naar de hoofdstad. - Het gebeuren wentelt dus rondom een traditionele driehoeksverhouding: twee mannen en één vrouw.
Tolstoi heeft zijn personen wijsgerig-artistiek uitgediept tot hun ‘laatste gronden’. Maar tevens tekende en motiveerde hij hun handelingen psychologisch-literair. Hetgeen we even belangrijk achten. Alle personen zijn levensecht. En juist hierdoor is dit verhaal nog altijd genietbaar.
Voortdurend komt de ethieker, de ‘humanist’ Tolstoi met zijn breed en diep algemeen-menselijk, altruïstisch-religieus gevoel, naar voren. Een reden te meer om, in onze tijd, dit boek te lezen.
Karel Haerens
| |
Gulliver's reizen door Jonathan Swift. Voor de jeugd bewerkt door Karel Berg.
Ik meen niet te overdrijven als ik dit boek een pareltje van een kinderboek noem. Het verhaal van de reizen van dokter Gulliver is ons genoeg bekend Zoals het in dit boek voor kinderen werd bewerkt, zullen we het niet licht vergeten. In een sprankelende stijl geschreven valt het verhaal nergens uit de toon. We twijfelen er niet aan, dat het boek gretig door de jeugd zal gelezen worden. Ook grotere kinderen zullen er zich niet bij vervelen. De uitgeverij ‘De Sleutel’ verdient met deze zeer verzorgde uitgave niets anders dan lof.
Tony van Putte
| |
Robinson Crusoe door Daniel Defoe. Voor de jeugd naar het Engels bewerkt en ingele'd door Zeger Van Grasdank.
Weer een leerrijk boek van de uitgeverij ‘De Sleutel’. Kinderen die dol zijn op avonturen, zullen in dit boek een uitmuntende vriend vinden. De stijl lijkt ons echter op sommige plaatsen wel wat te zwaar. We hadden liever een luchtiger bewerking van het boek gezien. We menen niet, dat dit onmogelijk was. Door de avonturen echter verleid, zal de jeugd het boek zeker warm ontvangen. De uitgave is eens te meer schitterend.
Tony van Putte
| |
| |
| |
‘Vleugelen der Overwinning’ door Sir Arthur Harris, Maarschalk van de R.A.F. (Uitgeverij Translaco, Gent). Geb. 145 fr.
Rechtuit gezegd, oorlogsboeken interesseren me weinig. Ik heb er reeds een paar gelezen handelend over de tweede wereldoorlog. In het algemeen wordt men overstelpt met overdonderende getallenreeksen of ingewikkelde statistieken, die slechts weinig mensen belang inboezemen. Voor Jan Publiek kunnen ze alleen nuttig zijn als onovertroffen slaapmiddel.
Aanvankelijk beschouwde ik ‘Vleugelen der Overwinning’ ook als een dergelijke specimen, doch het verheugt me te moeten bekennen dat ik reeds na een paar bladzijden lektuur van het tegenovergestelde overtuigd was. Het boek, in de ik-vorm geschreven, laat zich lezen als een vlotgeschreven roman en al klinkt de taal van ‘Bomber’ Harris hier en daar wel wat profetisch en zelfingenomen, toch neemt dit niet weg dat er deze maal geen gevaar bestaat in het land der dromen te verzeilen met deze ‘Vleugelen’. Daartoe krijgt men waarachtig geen kans!
Schrijver begint met zichzelf voor te stellen. Na zijn ‘curriculum vitae’ in al zijn diverse aspecten maken we kennis met de bombardementen van louter politionele aard in het Verre Oosten. Daar leerde hij Monty kennen in 1939 tijdens zijn zeer korte dienstterm. Na deze ouverture wordt schr. meer actueel. Hij neemt de R.A.F., de Engelse luchtmacht zonder verdediging, ongenadig onder de loupe en spaart waarlijk zijn critiek niet als het er op aankomt de vergissingen en vooroordelen van het Opperbevel aan de kaak te stellen, het Commando dat aanvankelijk tegen de strategische bombardementen gekant was. De strijd tussen het Luchtvaartministerie en de Admiraliteit is werkelijk boeiend om volgen, evenals de Veldtocht in Frankrijk. Het doet waarachtig gek aan Sir Harris het woord ‘gentleman's oorlog’ te zien gebruiken! Zou men dan niet even goed als symbool van de vrede een duif kunnen nemen met een atoombom in de bek in vervanging van de verouderde olijftak? Nog tal van interessante punten worden aangesneden, waaronder te vermelden vallen o.a.: Aanval op het Moreel der Duitsers; De Les van de Blitz; Radarsystemen en storing van de vijandelijke Radar; Churchill en het Luchtoffensief tegen de Benzine. Vooral dit laatste is bizonder vlot geschreven.
Sir Arthur Harris komt door deze ‘Vleugelen der Overwinning’ tot ons als een bekwame, koppige kerel, die precies weet wat hij wil. Hij houdt er niet van de zaken te verbloemen. Een paar staaltjes van zijn onomwondenheid: over Amerika schrijft hij: ‘... Het zag er dan ook naar uit dat het een directe strijd zou worden tussen onze eigene productie van zware bommenwerpers en die van de vijand. Wij konden geholpen worden door al wat we konden afbedelen, lenen of kopen van Amerika, doch een vliegtuig loskrijgen was in die tijd, zoals ik wel wist (ik was ginder een goed jaar geleden geweest om er te kopen), een kwestie van baar geld, van vervloekt veel baar geld dan nog. De “Lease-Lend”, de Pacht- en Leenwet, de onbaatzuchtigste daad uit de geschiedenis, moest nog geboren worden’. Frankrijk krijgt een even mooi bloempje: ‘Het werd alras duidelijk dat het Franse Opperbevel werkelijk totaal onbevoegd was om ook maar enigszins bombardementsoperaties te leiden.’ Zo 'n kerel is Sir Harris, een gentleman uit één stuk, één van de grote bewerkers van de vrede.
Kortom, ‘Vleugelen der Overwinning’ is voor mij een aangename verrassing geweest. Meteen is het bewezen dat ook op dit domein goed werk kan gepresteerd worden, zonder ellenlange verlies en winstbalansen of koude cijfertaal, waarvan men toch alleen maar geneigd is de juistheid van de additie na te gaan. Vanzelfsprekend is lektuur in de aard van ‘Vleugelen der Overwinning’ voor een bepaalde lezerskring bestemd. Ze is natuurlijk ongenietbaar voor degenen die een zwak hebben voor verdraaid realisme of veelbehandelde erotiek. Dit zullen bakvisjes of vrijende mensen bijvoorbeeld niet in dit werk terugvinden. In plaats
| |
| |
van kussen krijg je bommen en nog eens bommen en romantische avondwandelingen worden vervangen door nachtelijke luchtraids.... Maar ik ben er van overtuigd dat deze ‘Vleugelen der Overwinning’ door het grootste deel van het lezerspubliek gunstig zal onthaald worden. Iemand die meer wenst te weten over luchtbombardementen, die een beslissende rol hebben gespeeld in de laatste oorlog, zal in dit werk zijn volle gading vinden en verbaasd zijn over de rijke, niet vermoede documentatie, verstrekt door de man, die met Churchill, de eindzege hielp bevechten. Tenslotte een bloempje voor de Gentse Uitgeverij Translaco, die zorgde voor deze keurige en verzorgde uitgave.
Ant. Braemscheute
| |
Dr. A. Stubbe. - ‘Van Eyck en de Gothiek’. - N.V. De Standaard Boekhandel. - 1947.
De auteur van het onlangs verschenen werk ‘Van Eyck en de Gothiek’ is voor ons volk lang geen onbekende meer. Zijn studie over ‘Permeke’ vestigde de aandacht op hem, en sindsdien is zijn oeuvre in stijgende lijn gegroeid. Het kan misschien voorbarig lijken dit werk als een culminatie te bestempelen van zijn critische bedrijvigheid, nochtans zijn we deze mening toegedaan.
Het gaat moeilijk op een synthese te geven van dit zo groots opgevatte werk, dat Van Eyck (de voornaamste vertegenwoordiger van onze Nederlandse primitieven) achtereenvolgens beschouwt, in verband met het klassicisme, de romantiek en het naturalisme. Beter gezegd licht de schrijver de houding van deze voornoemde stromingen toe, door de theorieën die de meest representatieve vertegenwoordigers dezer perioden er op nahielden. We kunnen dit critisch werk, op zichzelf beschouwd, geslaagd heten. Voor een oningewijde wordt het echter een labyrinth van aphorismen en breed uitgeweide visies.
Een geniën-galerij defileert door dit boek. Schrijver beperkt zich niet tot de vertegenwoordigers der schilderkunst maar volledigheidshalve brengt hij de ideeën van leidende figuren uit de literatuur, philosophie, enz. voor het voetlicht.
In verband echter met het volledige oeuvre van de auteur menen we dat zijn vroeger verschenen werk ‘De geest van de Middeleeuwen’ nauw aanleunt tegen het huidige en omgekeerd. Wat er ook van zij; Stubbe's jongste werk betekent ongetwijfeld een sterke aanwinst voor ons critisch oeuvre dat wij reeds van andere essayisten als een Vemeylen, Van de Voorde, Muls e.a. bezitten.
Aan hen die zich bepaald willen verdiepen in de picturale wereld bevelen we dit werk warm aan. Het zal hun vizie verbreden en hun uit de bekrompenheid wegrukken om een bepaalde tijdsstroming steeds op haarzelf te beschouwen.
De uitgave van ‘De Standaard-Boekhandel’ kan verzorgd genoemd. De talrijke platen en het houtvrij papier dragen er toe bij om dit werk tot z'n volle recht te doen komen.
R.Z.
| |
‘Hedendaagse filmkunst’ - door Johan Daisne - Uitgeverij ‘De Vlam’ - Gent, 1948 - blz. 240 - 60 frank.
‘Ik ben bovenal op deugden verliefd’ schreef Daisne aan het eind van zijn beschouwingen over de films van het Filmfestival 1947.
Inderdaad, Daisne ne cherche point la petite bête, zoals dit gebruikelijk is in onze Vlaamse critiek. Daarom alleen reeds doet het zo hartversterkend aan wanneer men Daisne's critiek leest.
Daisne is een man die als geen de betovering van de zevende kunst heeft aangevoeld en begrepen. In dit boek heeft hij getracht zijn liefde te verantwoorden en, bezorgd om de lezer de stemming die hij onderging te suggereren, hem te ontroeren door de détails en de diepere bekoorlijk- | |
| |
heden die zijn geoefend oog, zijn licht ontvlambaar gemoed en zijn scherp analytische geest hebben opgevangen.
Dit boek - het relaas van zijn wonderbare filmische reis als jurylid van het filmfestival - heeft mij om vrij veel facetten ten zeerste bekoord.
Enerzijds om de gerechtigde polemische toon die Daisne aansloeg om zekere wijsneuzen en would-be critici een veeg uit de pan te draaien, anderzijds om de buitengewone originele beschouwingen over de vertoonde films (gestoffeerd met merkwaardige bijzonderheden over de prenten) en last not least om zijn persoonlijke consideraties over esthetische onderwerpen, iets waaraan Daisne zich m.i. tothiertoe te weinig bezondigde (!).
Daisne maakt zich nooit met één pennestreek van iets af. Ook hier heeft hij in een diepgaande studie getracht zijn geestelijk avontuur te herscheppen opdat het voor de lezer even genietbaar zou zijn en even vruchtbaar zou nawerken.
Rik Lanckrock
| |
‘Jaarboek der Nederlandse kunst’ - A.W. Sythoff's Uitgeversmaatschappij N.V. Leiden - 1947 - blz. 244 - 10 Fl.
In een prachtig uitgegeven en overvloedig geïllustreerd boek brengt voornoemde uitgeverij, onder redactie van Anthony Bosman, ons een overzicht van de toestand en de evolutie sinds de bevrijding van de verschillende kunstuitingen in Nederland.
In dit jaarboek wordt telkens door een terzake bevoegd criticus gehandeld over poezie, proza, schilder-, prent-, beeldhouwkunst, architectuur, muziek, toneel, dans- en filmkunst.
Objecties over de opvatting en de uitvoering van dit werk kunnen m.i. niet gemaakt worden, tenzij dan - en deze opmerking wordt mogelijks wel ingegeven door een vrij eigenaardige beroepsmisvorming - dat ik graag zou gezien hebben dat over poëzie en proza (vooral dit) wat uitvoeriger werd gehandeld.
Het spreekt vanzelf dat ik, met het oog op een daadwerkelijke Nederlands - Belgische culturele uitwisseling, dit boek in Vlaanderen een groot succes toewens.
Nederland deed de eerste stap om onze lezers vertrouwd te maken met alle uitingen van het Nederlands kunstleven. Wanneer zal een Belgisch uitgever het initiatief nemen om naast dit Nederlands jaarboek een even interessant werk over eigen cultuur te stellen?
Het is hier misschien wel gepast de Vlaamse uitgevers in herinnering te brengen dat de Vlamingen doorgaans beter vertrouwd zijn met de Nederlandse cultuur dan de Nederlanders met de onze. Wie heeft hier schuld?
En zou het in Nederland bekend maken van onze culturele prestaties niet veel bijdragen om het afzetgebied van onze Vlaamse uitgevers uit te breiden?
Ten slotte zouden beide landen en onze gemeenschappelijke cultuur bij een bestendige contactname slechts baat kunnen vinden.
Rik Lanckrock
| |
Pogen, gedichten, door Marcel Polfliet en Cyriel Boucquez. Uitgeverij Ph. Draps, Schoolstraat, Wemmel.
Van Marcel Polfliet vinden we in deze bundel (op één kort gedicht na) enkel vertalingen van verzen van dichters uit de jongeren-groep ‘Les Jeunes Ecrivains Belges’.
Menig vers bekoort door een gave vormgeving en dit is wel de reden waarom we gaarne oorspronkelijke gedichten van Polfliet zouden onderhanden krijgen. Zolang hij bij vertalingen blijft is het onmogelijk een oordeel over hem te vellen.
| |
| |
Eén raad willen we hem echter geven: als hij ooit eigen werk publiceert dat hij dan niet tracht te doen zoals Cyriel Boucquez. Deze knaap vond er niets beter op dan gedichten die hij in schoolbloemlezingen las een beetje te vervormen en er zijn eigen naam onder te plaatsen.
Bij en jong dichter moet men sommige invloeden aanvaarden, maar tussen invloed (die zelfs gaan kan tot het gebruik van éénzelfde versregel) en plagiaat ligt er een hemelsbreed verschil.
In het gedicht ‘Meeuw’ lazen wij:
De wijde zee schuimt wit en deint in brede baren,
waarin de hele hemel blauw zichzelve ziet
toen schoot ons ‘De Zee’ van Willem Kloos te binnen:
De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining,
De Zee waarin mijn ziel zich-zelf weerspiegeld ziet
Tot hier kon het misschien nog invloed zijn, maar verder lazen wij bij Boucquez:
Zij kent het eeuwig klagend, eeuwig zegelied
bij Kloos:
En zingt een eeuwig-blij en eeuwig klagend lied.
De zevende regel uit het sonnet van Boucquez:
en al zijn duizend, neen, miljoen en nog gebaren...
de zevende regel bij Kloos:
Zij drukt zichzelve uit in duizenderlij lijning
En het begin van de terzinen bij Boucquez:
En vrije, sterke meeuw, o kon ik zonder liegen
mijzelf toch kennen, zo, als gij de zee.
en bij Kloos:
O zee, was ik als Gij in al Uw onbewustheid...
Het geval met ‘Meeuw’ staat niet alleen in deze bundel, dat bewijst ‘Gebed van de Boer’ waar het de beurt is aan Karel Van De Woestyne om gepluimd te worden.
Verder zouden we nog andere voorbeelden kunnen aanhalen, wij doen het liever niet en zwijgen over Boucquez tot op de dag dat hij ‘eigen’ verzen publiceert.
Paul Berkenman
| |
Hippocrates door Dr. G.A. Lindeboom. Uitgeverij ‘Het Kompas’ N.V. Antwerpen.
Wetenschappelijk verantwoord en in een prettige stijl geschreven is dit boekje één der zeldzame voorbeelden van goede vulgarisering. Niet enkel medische studenten en artsen (voor wie de schrijver het werkje bestemde) maar alle ontwikkelde mensen zullen er genoegen aan beleven.
Meer dan genoegen zelfs, want de kennismaking met een figuur zoals Hippocrates kan slechts weldoende invloeden nalaten.
De zg. ‘Eed van Hippocrates’ is een document met een universele ethische waarde. In een tijd als de onze waarin ‘eer’ te vaak door ‘gewin’ wordt vervangen klinkt het als een opwekkende boodschap.
Paul Berkenman
| |
| |
| |
Rectificatie
De avonturen van Tom Sawyer en De Lotgevallen van Huckleberry Finn, die in ons vorig nummer werden besproken, werden niet door ‘De Sikkel’ uitgegeven, doch door de Uitgeverij ‘De Sleutel’, Plantin-Moretuislei, 20, te Antwerpen (voor België) en door dezelfde uitgeverij Wilhelminapark, 12, te Haarlem (voor Nederland).
|
|