Arsenaal. Jaargang 4(1948)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De weg terug Ik heb als kind zo vaak verlangd alleen te wezen, ik duldde zelden een'ge mensen rondom mij, ik zocht geluk door in de eigen ziel te lezen en te verwijlen in mijn jonge dromerij. Maar nu mij één voor één de wezens zijn ontvallen die ik ondanks mezelve, innig heb bemind en ik in onmacht wild de vuisten slechts kan ballen: ik die als man verlang wat ik verwierp als kind; Nu weet ik dat alleen zijn als een doem kan wezen en er geen troost komt van gedroom noch van gedicht, dat er geen laafnis ligt, geen balsem en geen zegen in 't immer star bezien van 't immer star gezicht. En 'k weet de tocht te lang om nog terug te keren daar ik mij al te moeilijk aan het nieuwe wen, 'k heb niet geleerd te zien, te lijden en te ontberen zodat ik God noch mens, mezelf noch andren ken. Willy Biliet Vorige Volgende