Boekbespreking
N.V.T. 2de jrg. nrs. 1-2-3-4. Uitg. Ontwikkeling, Antwerpen.
Wij zouden het stellig betreuren indien het N.V.T. dat eigenlijk het orgaan is van onze gevestigde literatoren, zou ophouden te verschijnen. Dit kan paradoxaal blijken, daar wij dit tijdschrift meestal in negatieve zin hebben besproken. Het moet er echter zijn om onze nieuwsgierigheid te voldoen, want schaars zijn de Reputaties die het vertikken er aan mee te werken, zodat wij geregeld op de hoogte blijven van het litteraire leven in Vlaanderen. Wij beleven er dan ook een bizonder genoegen aan wanneer een of andere grote heer of dame, maar meestal staat die heer of dame niet alleen, een bok van formaat heeft geschoten. Verkneukeld hebben wij ons wanneer Herreman Roelant's ‘Pygmalion’ tot de beste liefdeverzen aller tijden rekende, terwijl wij ze niet beter vonden dan versuikerde literatuur.
Maar minder vermakelijk vonden wij het dat L.P. Boon met ‘In memoriam Veenmanneke’ zo'n triestig figuur sloeg. Weinigen als wij zullen tijdens de sombere bezettingsjaren zo enthousiast geweest zijn over ‘De voorstad groeit’. Dat is werkelijk een roman van buitengewoon kaliber. Maar het blijkt dat de auteur zich daar ook van bewust is geworden. Sindsdien fabriceerde hij er maar op los. En wie Boontje almaardoor opjaagde kon natuurlijk niemand anders zijn dan de steeds glimlachende Raymond. ‘Veenmanneke is het werk van iemand die er drie van de vijf verloren heeft’, mopperde iemand. ‘Of er misschien zeven heeft, maar er geen weg mee weet,’ verbeterde een ander.
Wie ons evenzeer ontgoochelde was Mussche. Alle eerbied voor zijn sociale gevoelens, maar ‘Aan de voet van het Belfort’ hebben wij waarlijk niet kunnen genieten. Die predikantentoon is niet tot het einde toe te aanhoren. Hoe jammer, want Mussche had nochtans stof voorhanden om ons als opstandigen te doen opvliegen.
Toussaint is er ook nog. Wie verzot is op folklorisme (en picon!) zal bij hem zijn volle gading vinden. Neem het ons niet kwalijk, lezer, dat wij zo weinig eerbied hebben voor iemands nagedachtenis. Een staaltje van dergelijke durf vindt U trouwens in nr 4 van het N.V.T. Drie maanden tevoren werd T.V.B. er beweend en met bloemen omringd. Nu echter werpt een zekere H.T. hem een rotte peer naar het hoofd. (Lees dus ‘Om de lieve vredezoen’ op blz. 425-426).
Een ander staaltje, ditmaal een van 18 litterair karaat: ‘Het leven is goed, ook al huiveren we met de vraag naar wat morgen brengen zal op de bevende lippen.’ (Ondertekend H.L., blz. 433).
Om ons niet als volbloed nijdigaards te doen doorgaan verwijzen wij naar flink proza van Walschap, Brulez en Leroux en niet minder oprecht naar de nagelaten verzen van de beloftevolle jongere F. Craeybeckx.
Remi Boeckaert.