Claes schijnt er zich terdege van bewust, dat zijn ster sinds enige tijd veel van haar vroegere glans verloren heeft. Tussen het verhaal door geeft hij zelf een recensie van zijn boek, opdat de criticus niet zonder meer aan de eigenschappen van de auteur voorbij zou gaan. Zoals we van hem mogen verwachten is ‘Jeroom en Benzamien’ een ‘propere, en in zekere zin zelfs stichtende vertelling’. Denkt Claes misschien aan zijn ‘Charelke Dop’, waarmee hij vroeger zijn boekje te buiten was gegaan? In elk geval, ditmaal heeft hij geen enkel woord neergeschreven waarover hij later zou moeten blozen. Hier en daar heeft hij zelfs ‘een zachter of minder beeldrijke of minder suggestieve uitdrukking verkozen boven een andere’. Daarvandaan misschien die kleurloze, effen en vooral erg bloedarme taal die we nochtans van een Vlaming niet gewoon zijn?
Maar het interessante van de kwestie is wel, dat ‘het geheel een probleem van ver strekkende sociale beteekenis’ is. We zijn er Claes dankbaar om, dat hij ons daarop gewezen heeft. Anders ware deze opmerking zeker in onze pen blijven steken.
Waaruit bestaat dan dit sociale probleem? Uit het feit, dat Jeroom en Benzamien gemeend hadden zich te kunnen aanpassen en zich een heer te voelen in een hogere maatschappelijke stand dan die waartoe zij van geboorte uit behoorden. Wij bij ons noemen dit verschijnsel doodeenvoudig met een paar woorden: ‘Schoenmaker, blijf bij uw leest!’ Waarschijnlijk zijn we niet scherpzinnig genoeg om daarin een gewichtig sociaal vraagstuk te zien.
Inderdaad, Jeroom en Benzamien hadden beter gedaan er voor te zorgen, dat zij meesters werden in hun beroep, het edele beenhouwersvak. Maar dit is een wijsheid zo oud als de straat, die reeds aan Cesar bekend was. ‘Liever de eerste in de Meersbroekstraat dan de tweede in het ‘Pension Saint-Joseph’. Wil een mens toch proberen hogerop te geraken, dan valt hij terug. Cesar ondervond het toen hij doodgestoken werd. Ook Benzamien geraakte er door aan zijn eind, terwijl Jeroom ten offer viel aan de financiele berekening van een handige herbergierster.
Dit is een banaal geval en het is wel ver gezocht er een ‘sociaal probleem’ in te zien. Enfin, dit nemen we dan nog op de koop toe. Maar ook Claes zelf had het moeten weten: ‘Liever de eerste te Sichem dan de tweede te Brussel’. In dit geval hadden we misschien nooit de Witte, nooit Wannes Raps en Kobeke gekend, maar we zouden er niet veel aan verloren hebben. En moest Claes dan toch over hen geschreven hebben, we zouden gezegd hebben: ‘Die man doet het nog zo slecht niet!’, zoals we het ook over kleermaker Minus Van Looi zeggen. Maar nu Claes op de maatschappelijke ladder geklommen is en zichzelf, nog in dit boekje, een ‘intellectueel’ noemt, kunnen we er alleen maar het hoofd bij schudden.
Nochtans zouden we ons zelfs dit gebaar kunnen besparen. Claes is inderdaad, bij alle mensen met een beetje onderscheidingsvermogen, bezig terug te vallen naar zijn laagste standing. Hij zal eindigen zoals Jeroom en Benzamien. Wat spijtig is voor iemand die met zijn eerste werken enige verwachting gewekt had.
Frans Cools