| |
Boekbespreking.
De Papen-vijandt: Zeger van Grasdonck. Uitg. De Sleutel, Antwerpen. Nr 2 van de ‘Juweelen-serie’, 216 blz. geb.
In een van onze vorige nummers was de kroniek van het proza gewijd aan drie historische Hollandse heimatromans waarbij wij de Vlaamse historische heimatromans, die tijdens de jongste jaren verschenen, hebben geconfronteerd. Zo gaven wij voor de roman van de zee, die met een historisch gegeven werd omweven, de voorrang aan Daan Inghelram en voor dergelijke roman van de grond de voorkeur aan Mr. A. Roothaert. Met ‘De Papen-vijandt’, reeds de zoveelste roman van de strijd tussen de geuzen en de Spanjaards, meldde zich een onbekende Vlaming aan, Zeger van Grasdonck. Tegen Roothaert is hij op verre na niet opgewassen en zelfs voor Ubink, die o.i. veruit de zwakste was, moet hij zelfs onderdoen.
In ‘De Papen-vijandt’ komen de wreedheden, die door beide partijen werden bedreven, meer aan het licht dan in Ubink's enigszins te eenzijdige en te romantische ‘Ruiters aan de poort’. Beide romans zijn al even weinig verantwoord, oppervlakkig en al te opzettelijk. Ubink vermeed zo angstvallig elke sexuele passus, die aanstoot zou kunnen geven, dat hij zijn verhaal een onwaarachtige wending gaf terwijl van Grasdonck er als het ware op belust was zijn verhaal te kruiden met herhaaldelijk en te bombastisch beschreven orgieën. Deze en andere gruwelijke feiten, welke zich ongetwijfeld hebben voorgedaan, waren van Grasdonck te machtig, gebrek aan bezinning deden hem in het melodramatische vervallen. Bijna op het einde werd hij er zich van bewust dat hij het zieleleven van Dirk, die betrekkelijk laat de hoofdfiguur wordt, diende te motiveren en trachtte hij ons met enkele zinnetjes, die er als ingelast zijn, tevreden te stellen. Het wordt al te potsierlijk wanneer Dirk door zijn meisje, waarbij hij een kind verwekte, als een onwetende over de voortplanting van de mens wordt ingelicht, al is hij, lijder aan epilepsie, die meer in de bossen vertoefde dan bij de mensen, niet veel meer dan een stuk idioot. Hoe zijn meisje, Greta, op hem verliefd werd blijft ons een raadsel, ofschoon men kan opwerpen dat de betrokkene niet steeds het ‘waarom’ van zijn liefde kan verklaren.
In ‘De Papen-vijandt’ zijn de peripetiën al te brusk terwijl te veel aan onbelangrijker gebeurtenissen werd geofferd. De ontknopingen zijn tevens goedkoop (o.a. wij weten reeds van meet af dat d'Alverado Filips de Lalaing vermoordde). Als roman is ‘De Papenvijandt’ een mislukking, als cultuur-historisch tableau kan hij ons enigszins bevredigen, maar van Grasdonck waagde zijn sprong te ver en fabriceerde een ‘draak’.
Remi Boeckaert.
| |
| |
| |
Huis op de heide. - Gerard de Xivry (166 blz. - geb. 45 fr. - Uitg. Van Haver te Sint-Niklaas-Waas)
Sinds Hamsun in ‘Hoe het groeide’ zijn onvergefelijke Isaac-figuur schiep heeft hij talrijke navolgers gehad. Walschap in ‘Houtekiet’, Van Rooy in ‘Vader en Zoon’, Van Aken in ‘De falende God’ en Van Looi in ‘Aloud Boerenbloed’ namen o.a. hetzelfde thema of een deel ervan met min of meer succes weer op. Zo ook De Xivry.
Van al de hier vernoemde voorbeelden is zijn gestalte de kleinste gebleven. Nergens groeit zijn verhaal buiten de enge grenzen van zijn kader, het land van Waas. Er is het eeuwenoude conflict tussen dorp en stad. Het dorp, dat is ‘bieënbond en geitenconfrerie’ en van de andere kant de gang der seizoenen over de hei waar het leven ongeschonden is. De stad, ‘dat is leugen, bederf, ontbinding en dood.’ We hebben de vage indruk dit ooit nog gelezen te hebben. Geen enkel ogenblik wordt De Xivry's verhaal algemeen menselijk, het blijft vast zitten in het dorre heizand.
Wie ‘land van Waas’ zegt, zegt ook De Pillecijn. Hij openbaarde aan de jonge schrijvers daar inderdaad de schoonheid van hun streek, gelijk zij ze zelf waarschijnlijk nooit gezien hadden. De Xivry's proza is vlotter en directer dan dit van De Pillecijn, maar mist anderszijds ook de brede adem van de meester en vooral die onderstroom van zinnelijke waarneming waardoor deze zijn stemmingsverhalen van de ondergang gered heeft. Bij De Xivry verloopt het hele geval effen, gelijkmatig en dus bloedloos. Al de gelegenheden tot het uitdiepen van een menselijk conflict. - en ze zijn talrijk, - heeft hij voorbij laten gaan. Hij dringt nergens verder door dan de buitenste schors, hij raakt de kern niet en dan valt het niet mee te zeggen met welk een boom men te doen heeft. Er is niet alleen De Pillecijn, er is ook een stukje Van Hemeldonck die, gelijk de auteur hier, gaarne met de grond vecht alsof het een mens ware. Ook een stukje Van Looi met zijn verheerlijking van het natuurleven. En alles wel beschouwd is er slechts een heel klein greintje De Xivry.
Nochtans kan De Xivry schrijven. Een beetje al te vlot en te gemakkelijk zelfs. Door die nonchalance mist zijn taal kleur en suggestieve uitbeeldingskracht, soms zelfs correctheid.
Zo is ‘Huis op de Heide’ dan een onbelangrijke roman geworden Vlak, ondiep en schilderachtig, in één woord hij bezit al de GEBREKEN hier bij ons VEREIST voor het schrijven van een ‘goed volksboek’. Meer dient er niet over gezegd te worden.
Frans Cools.
| |
‘Kerstvertellingen’ - Charles Dickens. Uitgeverij Het Kompas. 13e Feniksreeks, nr. 3.
Naast Shakespeare en de Bijbel, behoren de werken van Charles Dickens ongetwijfeld tot de meest gelezen boeken in Engeland. Shakespeare wordt gelezen omdat geen mens die zich enigszins respecteert die grootste aller dramaturgen ongelezen mag laten, de Bijbel omdat het hier een eeuwenoude traditie geldt (en omdat, tussen haakjes gezegd, de Bijbel op vele plaatsen een heel mooie en, ook van literair standpunt uit bekeken, een zeer te genieten lectuur vormt), en Charles Dickens omdat noch voor, noch na hem ooit een Engels romancier zo'n diepe greep heeft gedaan naar het hart van zijn lezers en op zulke gezellige en meeslepende wijze zijn bewonderaars gedwongen heeft te luisteren naar zijn menslievend woord.
| |
| |
Menslievendheid! Het woord dat als motto dienen kan voor haast elke bladzijde die Dickens ons nagelaten heeft.
Tot deze conclusie komt men eens te meer na lezing van deze drie ‘Kerstvertellingen’ die ons thans in de Feniksreeks worden aangeboden. Het was niet de eerste maal dat we deze sprookjes - want zo doen ze inderdaad aan en zijn ze ook werkelijk! - met veel genoegen hebben doorgemaakt. Maar het was weer een tijdje geleden dat we Dickens nog ter hand genomen hadden. En dan doet een contactname met de geestelijke vader van ‘David Copperfield’ steeds aan als een ontmoeting vol fijne verrassingen.
Van de drie verhalen die hier werden opgenomen is het eerste ‘Scrooge en Marley’ - dank zij het vaak opgevoerde toneelspel dat er naar gemaakt werd en de, bijna tot een traditie geworden, jaarlijkse uitzendingen als hoorspel voor de radio - heel zeker het meest populaire. Het tweede ‘Nieuwjaarsklokken’ is wellicht het meest betekenisvolle van maatschappelijk standpunt uit gezien. Het laatste is naar ons gevoel het meest indrukwekkende en ook het sterkst literair verantwoord. Maar alle drie zijn ze ongemeen boeiend, onderhoudend en vol van gemoedelijkheid, fijne humor, onvergetelijke karakters en pakkende tonelen.
En nu weten we heel goed dat veel bij Dickens al te romantisch aandoet naar onze smaak, dat zijn personages niet altijd op een natuurlijke wijze het woord voeren, dat sommige bladzijden al te naïef klinken. Maar Dickens beschikt over een gave die ons over dit alles heen doet stappen: hij weet te ontroeren op de door hem gewenste manier. Er klopt een hart in zijn verhalen, het hart van een goed mens en hij wou de anderen beter maken.
In die zin is zijn werk tendenz-werk en wou het ook wezen. In haast ieder van zijn boeken heeft hij de een of andere sociale omvorming op het oog of bepleit hij de beoefening van één of meer menselijke deugden. Zulks gaat steeds genaard met het scheppen van een reeks karakters die meestal door de schrijver zô worden bezield dat ze ons lang, zo niet immer, bijblijven.
Dit allés ook van toepassing zijnde op deze drie ‘Kerstvertellingen’, kunnen we niet anders dan het boek in de handen van vele lezers wensen, vooral van degenen die nog niet het genoegen hadden er kennis mee te maken.
F. Adriaenssens.
| |
‘Het vliegveld’. Rex Warner. Uit het Engels vertaald door Luc. Prins - Uitgeverij A. Manteau - Prijs: ing. 80 fr., geb. 100 fr.
Naast andere grote figuren uit de hedendaagse wereldliteratuur als Koestler en Remarque - om slechts twee namen te citeren - behoort Rex Warner tot die schrijvers wier werk sterk verbonden is, wat de inhoud betreft alleszins, aan het actuele tijdsgebeuren. Zijn boeken zijn voor een groot deel een persoonlijke reactie op de geweldige politieke drama's die zich tijdens de laatste jaren in Europa hebben afgespeeld. Zulks was het geval met ‘The Professor’ waar we voor enkele maanden mee kennis maakten, evenals met het boek dat Rex Warner daarop in 1941 publiceerde nl. ‘The Aerodrome’ en waarvan de uitgeverij Manteau ons thans een vertaling brengt onder de titel ‘Het Vliegveld’.
Waar evenwel bij een Remarque bv. bedoelde gebeurtenissen rechtstreeks als onderwerp van zijn romans worden aangewend, worden zij bij Rex Warner op een sterk persoonlijke wijze gecamoufleerd en worden zij slechts als principe te pas gebracht en uitgebuit om een bepaald idee te staven.
| |
| |
Zo is het helemaal niet moeilijk in het vliegveld, dat zo'n grote rol speelt in onderhavige roman, een onder bedekte termen uitgedrukte weergave te zien van de aanvankelijk zegevierende macht van het nazi-Duitsland steunend voornamelijk op zijn destijds ongeëvenaarde luchtmacht.
Meen nu evenwel niet, zoals we reeds aanduidden, dat Rex Warner zijn roman helemaal ondergeschikt heeft gemaakt aan het vliegveld-thema in de zin zoals hierboven weergegeven. Dit thema is ten slotte slechts een bijkomstigheid waarvan hij evenwel dankbaar gebruikt maakt om zijn personen te laten reageren op een reeks toestanden geïnspireerd door deze tijd. ‘Het Vliegveld’ heeft dan ook niet de vorm aangenomen van een politiek manifest waar de tendenz vingerdik zou op liggen en hinderend werken op het genieten van het boek als letterkundig produkt. We gaan in deze korte bespreking de inhoud van dit zeer boeiend boek niet weergeven. De intrigue is trouwens zoo ingewikkeld-spannend als een politieroman - dat het onbegonnen werk is in detail - en men zou moeilijk anders kunnen - de belevenissen weer te geven die de hoofdpersoon Roy te beurt vallen. Uit het geheel moet evenwel dit blijken: de onmacht van de aspirant-dictator, de Vice-Luchtmaarschalk, om, spijts terreur, dwangmaatregelen, luchtmacht en strenge politiedienst, de levenswijze der dorpsbewoners, waar bedoeld vliegveld gevestigd is, te wijzigen in de zin zoals hij het verlangde.
Toont Rex Warner zich naar de inhoud reeds een opvallende figuur, zijn ware grootheid blijkt nog meer uit zijn ongemeen zuivere stijl. Dit konden we reeds in ruime mate vaststellen bij de lezing van ‘The Professor’. Sterker blijkt het nog uit ‘Het Vliegveld’.
Is het waar dat in de eerste plaats de inhoud van een roman dient verantwoord te zijn, toch zal het veelal de stijl zijn die het merk der persoonlijkheid van een schrijver op het werk drukt. Eigenlijk ligt de grootheid van een auteur hierin dat hij inhoud en stijl op de meest doeltreffende wijze mogelijk aan mekaar aanpast, al bestaan hier helemaal geen vaste regels voor, helemaal niet. Ieder groot romancier heeft zijn eigen formule gevonden. Die van Rex Warner bestaat hierin dat hij moderne thema's behandelt door middel van een taal die bijna zo klassiek van toon aandoet dat men soms in de waan verkeert een prozavertaling van een Homerisch epos door te maken. Zonderlinge indrukken brengt die wijze van schrijven te weeg! Men ziet mensen, die we - dank zij de klassieke verwoording - aanvoelen als helden uit de Ilias, bewegen in een wereld zoals we haar thans kennen of gekend hebben. En niet alleen wat de taal betreft herinnert ‘Het Vliegveld’ aan de oude Griekse klassieken. Ook in hun manier van handelen leggen de personen vaak iets der plechtigheid en sombere ernst die ons steeds zo diep wist te treffen bv. in de treurspelen van Sophokles of Aischilos. Daartegenover staan bladzijden die bijna ruw-realistisch aan-doen, maar tevens een magisch-inwerkende kracht uitstralen als zovele passages uit ‘Rolande met de Bles’ van Teirlinck, om er een moderne Vlaming bij te betrekken.
Moet men na lezing van ‘Het Vliegveld’ zonder aarzelen bekennen dat men met heel wat drama's in aanraking werd gebracht, toch constateert men een zekere traagheid in het verhaal. Rex Warner haast zich niet en geen enkel treffend détail laat hij ontsnappen. Dat men over deze traagheid - cfr. ‘Helene Defraye’ van Hubert Lampo - zonder veel moeite heenstapt, ligt eens te meer aan de mooie, sierlijke en boeiende stijl van deze romancier.
Vermelden we om te sluiten nog dat de vertaling van Luc. Prins over 't algemeen als zeer geslaagd mag worden beschouwd en de schitterende taal van het origineel meestal heel dicht weet te benaderen.
‘Het Vliegveld’, een fascinerend boek, vol schone verrassingen.
F. Adriaenssens.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaamsch Tijdschrift, nr 8 en nr 9. Uitg. ‘Ontwikkeling’, Antwerpen.
Nieuwe verzen (36 blz.) van J.W.F. Weremeus Buning (zijn naam is bijna even lang als die van zijn vriend T.V.B.). Zou dit nr. van N.V.T. daarom alleen het kopen waard zijn? Neen. Want J.W.F. Wer. Buning werd schaamteloos overschat door een bepaald kliekje.
Een gedicht, van K.H.R. Josselin de Jong (‘nog een kilometernaam’ zou Schepens zeggen), maakwerk van het ergste allooi. Wij willen onze lezers de slotstrophe niet onthouden:
Hij was een ziener die zijn g'loof beleed,
En die het leven heerlijk prees groot;
Eén, die God's wil gaf in de goede Daad,
Wiens laatste woord zegt wat geen mensch ooit weet.
Dat noemen wij de nagedachtenis van Van Schendel (want het gedicht werd aan hem gewijd) ontwijden! Hoe is het mogelijk zoiets in te zenden? En wat te zeggen van degenen die dit zomaar publiceren? Behoudens Coole's ‘De groote vrees’ stemden de overige gedichten ons bijna even wrevelig. Het is hoog tijd dat er een Kristus opduike om de tempel der Muze te epureren!
Natuurlijk is T.v.B. opnieuw aan het woord. Ditmaal met een oppervlakkig in memoriam aan A. van Schendel en met een novelle, die door een scholier kon geschreven zijn, naïef, folkloristisch, maar ten slotte minder drakerig dan zijn beruchte ‘Koe’. Brulez' fragment uit ‘Het huis te Borgen’ is knap hersenwerk. Tonny van der Horst's novelle ‘De dood in den speeltuin’ geeft blijkt van een scherpe observatie, een oprecht aanvoelingsvermogen en benijdenswaardige stylistische kwaliteiten. De essayistische bijdragen zijn veruit de belangrijkste. Naar aanleiding van de jongste bundels van Aafjes, Coole, Vercammen en Jonckheere schrijft Mussche over de positie van de poëzie. Hij resumeert: ‘Ik heb volstrekt geen pleidooi willen schrijven, noch voor het sociale gedicht, noch voor het epische gedicht, noch voor het grote gedicht, alsof nu alle Nederlandse poëten zonder uitstel en zonder verpozen niets dan grote, verhalende gedichten of gedichten op sociale motieven zouden moeten gaan schrijven... de goden mogen ons bewaren. Ik heb zelfs geen requisitoir tegen het duistere gedicht als dusdanig willen richten: er is in de republiek van de poëzie stellig ook plaats voor het hermetisch gedicht. Het duistere gedicht kan in de moderne literatuur de functie overnemen van het middeleeuwse mystieke gedicht: huiverende uitspraak van de meest verborgen zielsgeheimen, waar de “vreemden” - om met Hadewijch te spreken - moeten buiten blijven staan’, (blz. 1023) En ten slotte ‘Want den bloei van een literatuur ligt ook in haar veelzijdigheid’, (blz. 1023)
Prof. Franz de Backer onderzoekt de betekenis van Vermeylen's ‘more brains’. Een kaakslag voor de blinde schreeuwersbent, want Vermeylen's opstel: ‘hoe meesterlijk ook, kan misleidend zijn. Men heeft er als kern in gezien: de ideeënliteratuur, en dan met gemakzucht geresumeerd: more brains. Vandaar het slogan. De kern is echter duidelijk: wij durven niet genoeg, wij zijn te braaf, te kleinburgerlijk, er is gebrek aan ruimte, aan levensvisie. En vergeten wij vooral niet, dat bijna twintig jaar verliepen sedert Vermeylen's lezing.’ blz. 1030) ‘Meer nog, het fatale misverstand van de more brains wijst op iets dat, ik herhaal het, Meredith bij wie Vermeylen het aphorisme “blood and brain and spirit” aantrof) zelf niet precies wilde: een intellectualistische kunst. (blz. 1033) “OP DEN LEVENSINHOUD KOMT HET AAN.” (blz. 1035) Of zoals Vermeylen het ergens schreef: LITERATUUR IS MOREELE WETENSCHAP’ NAAR AANLEIDING VAN STREUVELS ‘LANGS DE WEGEN’ SCHREVEN WIJ REEDS VERLEDEN JAAR NAGENOEG HETZELFDE. WIJ WENSTEN ‘MEER PSYCHOLOGIE’, i.a.w. ‘MEER LEVENSINHOUD’ i.p.v. het zgn. ‘MORE BRAINS’. Om ‘ziende blinden’ te doen zien moet men evenwel professor zijn!.... Om deze bespreking te besluiten: nr 8 is het kopen waard omwille van Greshoff's aphorismen ‘Zangzaad voor Musschen’ en nr 9 voor Mussche's en Franz de Backer's beschouwingen.
Remi Boeckaert.
|
|