Arsenaal. Jaargang 3(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Blinde Stuurman I O jonge vrouw in mijn nooit moede armen, die geeft u over en bedenkt niet meer, die laat uw vlees zich aan mijn zoenen warmen wier vochtge lip me geeft mijn kussen weer, o gij die vol vertrouwen geeft en niets kunt vragen wier ogen breken van ontzet genot ik ben de stuurman die de tocht moet wagen en zelf gestuurd word door het lot. Een onbekende leidt aan 't roer mijn handen ik staar me blind op 't holle van de nacht. Zaagt gij geen ster? Mijn ogen branden, daar achter ligt geluk, en eeuwige liefde wacht... Vooruit, o stuurman met verblinde ogen, zo klein en eenzaam naast uw vurige bruid, stort gij in 't duister of vindt gij regenbogen, de zin van alles wijst het einde uit. II U min ik met 't geweld van al mijn levenkrachten en toch ben ik zo leeg als ooit een leegte was. Gezondheid straalt uit mij en jublend doodsverachten, maar 'k voel in 't hart een ziekte die nog nooit genas. Het schijnt: dat is het heimwee naar verloren kimmen en naar het duister bonzen van ons laatste lot, de dood is vol met leven, het leven is vol schimmen en in ons haakt een anker uit het land van God. Het zit zo vast dat nooit een hand het kan doen lossen ik voel de greep in elke vezel van mijn lijf ik moet naar hem, wil ik me van die doem verlossen, het oog verblind vloei ik naar 't onbekende, en drijf... Maar u vergeet ik niet, u, leven van mijn leven, en druk u dicht aan mij, waarheen de tocht ook leidt, door misten, stormen, vuur... om hart aan hart te sneven of te verrijzen samen in onsterflijkheid. ERIK VAN RUYSBEEK Vorige Volgende