Maar hun verhouding wordt niet meer als voorheen. Wanneer Joan door haar minnaar wordt neergeschoten, beteekent dit voor Ravic als een definitief vaarwel aan een schoonmenschelijk leven. Dat is dan één punt dat wordt opgeklaard.
De vloek van 't verleden weet Ravic op te heffen door zijn moord op een van zijn vroegere Gestapo-beulen, Haake, dien Ravic in Parijs ontmoet en ten slotte in een hinderlaag lokt. Adembenemend zijn de bladzijden die Remarque wijdt aan de vervulling der wraak van Ravic.
Alzoo weet Ravic zich als het ware tot volledige klaarheid gekomen met zichzelf. Volgt de oorlogsverklaring van Engeland en Frankrijk aan Duitschland en Ravic, als vele anderen, gaat den weg op naar een Fransch concentratiekamp. Als de laatste tocht naar den dood...
Naast de drie voornoemde personages treden een massa andere menschen op die niet allen even belangrijk zijn maar die toch telkens bij het een of ander belangwekkend feit worden betrokken. We noemen slechts: Morosow, een Russische vluchteling, boezemvriend van Ravic en portier van de ‘-Scheherazade’, een nachtclub; dokter Veber, waarmee Ravic veel samenwerkt, goed van inborst, maar ten slotte weinig gevoelig voor de diepe tragiek van Ravic's bestaan; de nurse Eugénie, die Ravic voor een slecht mensch houdt omdat hij vloeken durft, maar die zelf in den grond laag dient genoemd van hart en geest; het eigenaardige jongetje Jeannot, het vroegrijpe kind dat zich gelukkig acht omdat hem een been werd afgereden en hij nu met het geld, dat de verzekeringsmaatschappij hem uitbetaalt, een winstgevend bestaan denkt op te bouwen samen met zijn arme moeder; Kate Hegstroem, die juist dàn een mooier en veel heerlijker leven wil beginnen wanneer Ravic vaststelt dat zij hopeloos verloren is, inwendig verteerd door kanker.
Al deze figuren, en tientallen anderen meer, op geniale wijze ten tooneele gevoerd door den schrijver, maken van ‘Arch of Triumph’ een indrukwekkend en fascineerend werk.
Ik herinner me dat op den omslag der Nederlandsche uitgave van ‘Im Westen nichts Neues’, die ik indertijd te lezen kreeg, ongeveer de volgende waarschuwing te lezen stond (Ik citeer uit het hoofd): ‘Dit boek wil geen aanklacht zijn. Het wil alleen een beeld geven van een generatie die door den oorlog werd vernield, ook al wist ze aan zijn granaatscherven te ontsnappen.’ Cynische woorden, voorwaar- En ook cynisch bedoeld ongetwijfeld. Natuurlijk wou het boek wél een aanklacht wezen! En het vervulde die taak op schitterende wijze. En nochans, achteraf gezien, moest men toch eenigszins toegeven dat de schrijver zich niet zoozeer gelegen liet aan het uitbrengen van critische, afkeurende interpretaties. Veel liever liet hij de feiten spreken voor