Arsenaal. Jaargang 3(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Rijkdom Waar heb ik het verdiend dat ik u heb gevonden, voor welke daad werd ik zo koninklijk beloond? Ik vind er geen, maar vind alleen, helaas, mijn zonden en 't heimwee naar geluk dat elke mens bewoont. Gij gaaft mij zoveel meer dan ooit mijn hart kan dragen, gij vult de eindeloze ruimten mijner ziel, tot in mijn vlees en bloed hebt gij uw beeld geslagen zoals nog nooit een beeld mij innerlijk beviel. Gij hebt mij overspoeld, in weelde mij verdronken, ik laat me drijven op een oeverloze stroom, uw glimlach is om mij, de onrust is gezonken, het is alsof ik veilig en voor eeuwen droom. Maar onvermengd geluk is niet het lot der mensen, gelooft gij dat het onze duurt tot aan de dood? Indien het niet moet zijn, hebben wij schoon te wensen: wij dragen zelf het onheil in de kranke schoot. Draai uw gelaat naar mij: uw ziel is mijne haven, geen schaduw maakt me bang, hoe dreigend ze ook weegt: ik weet de overvloed onstelpbaar van uw gaven, ik weet ons beider kind, dat in uw schoot beweegt. ERIK VAN RUYSBEEK. Vorige Volgende