| |
| |
| |
Boekbespreking.
‘Vader in de Poezie’ door Marcel Schippers. - Uitgeverij: ‘'t Lantaarntje’. - Moonsstraat, 25, Antwerpen. 123 bldz. - Prijs: 85 fr.
Wie de door Schippers samengestelde bloemlezing ter hand neemt zal toegeven dat hij veel koren heeft samengebundeld. Deze objectieve vaststelling sluit evenwel niet uit dat er ook kaf werd opgenomen. Er is mogelijks zelfs te veel kaf voor een ‘bloem’-lezing.
Wij dienen echter toe te geven dat Schippers opzet geen sinecuur was. Zijn voornaamste bedoeling zal zeker geweest zijn een tegenhanger op te stellen van Haest's ‘Vlaamse Moederlyriek’. Al gaat o.i. een vergelijking tussen beide werken niet op, toch zijn wij bijna verplicht beide bundels aan elkaar te toetsen. Haest's boek staat beslist op een hoger plan dan ‘Vader in de Poëzie’, doch dit is zeker Schippers' fout niet.
Het werk van Haest was over heel de lijn gemakkelijker. Hij stond voor een uitgebreider keuze en kon bij de selectie zijn litteraire criteria hoger plaatsen dan Schippers, die bij de schifting van het beperkt aantal verzen het gevaar liep nooit een bloemlezing te kunnen samenstellen.
Zo komt het dat hij zelfs gedichten moest opnemen die lichtjes afwijken van het centraal thema (wij vernoemen deze van H. Van Snick, Fr. De Wilde, M. De Doncker, e.a.).
In zijn geheel beschouwd is dit werk verdienstelijk, al draagt een ‘bloemlezer’ nooit rechtstreeks de verantwoordelijkheid voor het litterair peil van de door hem gepubliceerde verzen. In laatste instantie kan hij de essentiële minderwaarde voor rekening van de dichters laten.
Wij vergeven dus veel aan een.... bloemlezer, al zullen wij milder zijn voor de.... dichters.
Rik Lanckrock.
| |
‘Peerke den Haas’ door Antoon Coolen. - Uitg. ‘Het Kompas’. Antwerpen, 230 blz. 1ste boek 13de Feniks-reeks.
Van Antoon Coolen's novellen hebben de meesten van ons slechts ‘Peerke den Haas’ gelezen. Nu nog drie andere van zijn novellen met ‘Peerke’ gebundeld werden, zijn wij dan ook benieuwd geweest om te kunnen uitmaken of hij met deze novellen, al was het maar met één, zijn meesterlijk getypeerd ‘Peerke’ heeft kunnen overtreffen. Want ‘Peerke’ IS een meesterstukje. Wie er mocht aan twijfelen omdat ‘Peerke’ maar zgn. heimatkunst is en dat manneke maar een doodeenvoudig mensje, een heibewoner die nooit buiten zijn streek is geweest en wiens hersenen niet met allerlei geestesproblemen werden gepijnigd, laat zich kennen als iemand die niet toegankelijk is voor het echte, oerkrachtige leven, waarin zich niettemin de conflicten tussen goed en kwaad en de schakeringen tussen vreugde en droefheid voordoen, al zij het dan op een andere, een directere manier dan bij de intellectueel die elke daad met een motivering wil omkleed zien. Coolen houdt immers niet van filosoferen, hij laat zijn mensen handelen, al komen er niet zo bijster veel feiten in zijn verhalen voor, maar zijn mensen leven dank zij de buitengewoon diepe, nauwkeurige karaktertrekken. Beschouwingen kunnen wij er nadien aan vastknopen, na het verhaal. In die zin brengt hij ons ook ‘morele wetenschap’ die, zoals Vermeylen het zegde, het fondement is van elk waarachtig kunstwerk. Een zedenles die uit de feiten zelf spreekt.
Coolen's novellen zijn kleine tragedies. Over ieder van zijn figuren hangt het noodlot. Van verzet tegen het onontkoombare is er als het ware geen sprake: PEERKE's leven blijft vergald door de obsessie dat zijn vrouw hem bedriegt, JANTJE DEN SCHOENLAPPER zinkt in een eenzaamheid zonder uitkomst nadat men hem zijn WEENSCH KIENDJE heeft afgenomen. GOVERDINA VAN DEN HORK trouwt een man die door een ongeval werd verlamd en wijst na zijn dood elk huwelijksaanzoek af omdat zij eenvoudigweg niet anders kàn en NORA SCHOONEWIEL, de dochter van een grimmig gepensioneerd spoorwegarbeider, die zich verhangt, blijft krachtloos achter nadat zij door een vreemdeling werd misbruikt. Over al deze mensen hangt een atmosfeer van eenzaamheid, van een traagzaam uitsterven op de onmetelijke Peelvlakte.
| |
| |
Stille waters, maar diepe gronden. En hier en daar een drinkebroer en een messensteker. Ruwe, gevaarlijke mannen, die verwant zijn met Cyriel Buysse's mannen van ‘den Hul’, waardoor het verhaal aan dynamisme wint. Figuren van hun omgeving en hun tijd, zodat sommige toestanden reeds verouderd blijken, maar toch hebben allen iets van het onveranderlijke in de mens, het heimwee. Een tegenhanger van Streuvels' paardenboever uit ‘Langs de Wegen’ is Peerke den Haas. Beiden zijn even verknocht aan hun omgeving: de ene aan zijn paarden en de hoeve, de andere aan zijn turfgrond en de hut, beiden zijn behept met eenzelfde gevoel van allenigheid en hunkeren naar een rustig, vreedzaam bestaan.
Treffend typeerde Coolen de achterlijke dorpstoestanden. Bijna al zijn figuren zijn het slachtoffer van kwaadsprekerij en laster. Men blijkt er eerder leedvermaak dan medelijden met de zwakken te hebben. Een milieu van armoelijders en geestelijke minderwaardigen.
Geen van de drie bij ‘Peerke den Haas’ gevoegde novellen heeft ‘Peerke’ overtroffen, maar het is ook moeilijk te zeggen dat zij ons minder hebben ontroerd. En door die ontroering hebben zij ons dan ook geboeid, want het boeiende ligt niet in een aaneenrijging van snelle, verbluffende gebeurtenissen, maar in het werkelijk, innerlijk leven van de figuren zelf. Coolen's natuurbeschrijvingen komen daarbij niet storend inwerken, integendeel Hij wendt ze enkel aan in zoverre de natuurelementen zijn helden beïnvloeden. Met een eenvoudige, dialectisch-getinte taal, die alles behalve sierlijke woordkunst is, maar de uitdrukking van het juiste, spontane woord, weet hij dingen en mensen levensecht te verwoorden. Een klein motief is hem goed genoeg, want hij weet het diep uit te beelden. En daarin steekt het meesterschap van Antoon Coolen.
Remi Boeckaert.
| |
‘Vergeten straat’. L.P. Boon. - Uitg. ‘A. Manteau’, Brussel, 1946. 250 blz. ing. 70 fr., geb. 100 fr.
Niemand, zelfs Zielens niet, heeft onze arbeiders-verschoppelingen zo levensecht beschreven als L.P. Boon. En al staan wij enigzins sceptisch tegenover een bepaald schrijver, die van alle zijden op een lofzang werd onthaald, thans moeten wij erkennen dat het buitengewoon goed onthaal, dat ‘De voorstad groeit’ te beurt viel, ons indertijd alles behalve heeft geërgerd. Zelfs vroegen wij ons af, of L.P. Boon wel ooit zijn eersteling zou kunnen overtreffen, zoals Van Hoogenbemt er tot hier toe niet in slaagde ‘De stille Man’ te overvleugelen. Of L.P. Boon met ‘Abel Golhaerts’ boven zijn debuut uitsteeg, kunnen wij niet uitmaken, daar wij deze roman nog niet hebben gelezen, doch eerlang zullen wij een uitgebreid artikel aan deze revolutionaire romancier wijden.
Zijn jongste roman heeft ons minder geboeid dan ‘De voorstad groeit’. Hadden wij ‘Vergeten straat’ eerst gelezen dan waren onze indrukken misschien andersom geweest? Maar neen, in ‘Vergeten straat’ is er te weinig actie en vooral te weinig climax. En toch zijn de personages aanvaardbaar, onderling verschillend en zelfs nauwkeurig innerlijk bekeken. De stijl heeft evenmin schuld in sommige eentonige blz. Maar er steekt minder verbetenheid in, minder wrok. ‘Vergeten straat’ windt ons niet op, rukt ons niet mee als ‘De voorstad groeit’, doet ons niet vloeken van verontwaardiging om sommige sociale wantoestanden Nochtans steekt er een zekere vernieuwing in ‘Vergeten straat’: de inwoners van de vergeten straat stichten een eigenaardige communistische samenleving, zodat L.B. deze roman nochtans groots opvatte, een soort van tegenhanger van ‘Emile’. Van ‘De voorstad groeit’ naar ‘Vergeten straat’ legde L.P. Boon de weg af van de anarchie naar het communisme.
Remi Boeckaert.
| |
| |
| |
‘Dwalend ginds en her’. J.A. Verwey. - (Born's Uitgeversbedrijf N.V. - Assen. Voor België: Uitgeverij ‘De Sleutel’, - Antwerpen - 123 blz. - fl. 3.90).
Op het gebied van wetenschappelijke vulgarisatie over plant- en dierkunde telt Nederland heel wat belangwekkende figuren, o.a. R.J. De Stoppelaar, Rinke Tolman, Jan Vriens en zo meer. De naam van de auteur van dit boek, J.A. Verwey, hadden we nog nergens aangetroffen, maar nu al kan gezegd worden, dat hij een ereplaats inneemt tussen de reeds bekende schrijvers. Met twee scherpe ogen, een eindeloos geduld en heel veel liefde buigt hij zich naar het kleine, schijnbaar onaanzienlijke bestaan van al wat leeft in bos en veld. Men gaat meeleven met hem, men voelt zijn spanningen en teleurstellingen bij het bestuderen van gewoonten en bizonderheden mee aan en men krijgt zowaar lust om hem te volgen op zijn tocht met de camera op zoek naar schuchtere en brutale vogels. De foto's die het mooi-uitgegeven werk illustreren verrassen door hun scherpte en hun oorspronkelijkheid en ze gaan er alleen nog maar bij winnen, als men leest van hoeveel uren geduld ze soms de vrucht zijn.
Een boek waarvan elk hoofdstuk boeit als een spannend verhaal en waarin de poëzie van het kleine rondom ons zeer zuiver uitgebeeld is.
Frans Cools.
| |
‘Vlaamsche Moederlyriek’. Bloemlezing samengesteld door Juliaan Haest. Tweede en vermeerderde druk. Uitgeverij ‘Die Skald’. Brussel.
De tweede en vermeerderde druk van deze degelijke bloemlezing kan ik slechts loven en van harte wens ik, dat dit goede boek een ruime verspreiding moge kennen.
Zeker is ‘Vlaamse Moederlyriek’ niet volledig, doch Juliaan Haest heeft dit in zijn inleiding zelf reeds aangestipt. Het doet me genoegen dat deze poëziebundel zo gunstig onthaald werd door de Vlaamse goegemeente. De tekeningen van Roger Calwaerts vallen wat mager uit.
Jan van Elfen.
| |
‘Verloren thuis’ door Gabriëlle Demedts. - Uitgeversbedrijf Orion. Waregem. 1946.
Zal deze dichteres nog eens de zuivere klanken treffen die ons allen in haar eerste bundel ‘Een gevangene zingt’ (1937) eens hebben bekoord? In tegenstelling met de meeste dichters, die al dichtende een grotere heerschappij over de vorm veroveren, blijkt G. Demedts meer en meer moeite te hebben haar ontroeringen te verklanken in harmonieus-aangepaste bewoordingen. We zien haar hoe langer hoe meer in strijd met de weerbarstige taal en té vaak stellen we met spijt vast dat ze het in dit gevecht moet afleggen. In deze nieuwe bundel is bijna geen enkel gedicht waaraan niets hapert, waarin we geen stroeve, getortioneerde regels vinden. Op té veel bladzijden zien we hoe ze, bv. terwille van het rijm en steeds ten koste van de prosodie, haar zinnen of versregels verwringt, afsnijdt of verlengt om ze toch maar in het kleedje (bv. de strofe) te doen passen. Dit horten en stoten gebeurt niet, als bij een Henriette Roland Holst omdat het de adequate vorm is van haar levensrythme (was dit maar zo!), het gebeurt alleen uit gemis aan scheppende vormkracht. We zijn [ve]r van de natuurlijke heldere vorm van een gedicht als ‘Rustig lied’ uit ‘Een gevangene zingt’. En waar deze vorm ons toch plots komt verheugen, ni. in ‘Waar zijn mijn vrienden’ dan gebeurt dit juist in een gedicht uit een vroegere bundel (‘Morgen is alles uit’) dat hier werd herdrukt.
En toch, ondanks al zijn vormgebreken, is deze bundel me liever dan het voorgaande zou laten veronderstellen. Omdat ik er in hoor: een oprechte menselijke stem die me iets te zeggen heeft. En dit eveneens op schier iedere bladzijde. Verzen als ‘Trouw doodt, geliefde’, ‘Voor den spiegel’, ‘Hier sta ik’, om maar alleen deze drie te noemen
| |
| |
wekken in mij een intens medeleven voor de grote levensnood die erin, hoe onvolmaakt ook, uitgedrukt ligt. Ik denk er niet aan deze gedichten hoger aan te slaan dan hun werkelijke waarde het toelaat, (Kunst IS nu eenmaal vormkracht, en de mens met het diepste en aangrijpendste zieleleven is geen kunstenaar indien hij dit leven niet passend kan uitbeelden) maar tenslotte luister ik liever naar deze gebrekkige doch menselijke klanken dan naar de feilloze vormvolmaaktheid van verzen waarachter men geen warm-kloppend hart kan ontdekken, verzen waarvan we tussen de twee oorlogen al te veel de ledige sirenenzang hebben gehoord.
Mocht G. Demedts echter opnieuw haar passende vorm vinden. Deze is, denk ik, in de richting van haar eerste werk te zoeken. Aangemoedigd door het succes, waarmee ze deze vorm toepaste, heeft de dichteres haar poëtisch klavier willen uitbreiden, ze heeft de vleugels wijder willen uitslaan, ze heeft een hogere vlucht willen nemen dan haar werkelijke aanleg het haar veroorloofde, met een woord: ze is buiten haar grenzen getreden en heeft vormen aangedurfd waartegen ze een machteloze strijd moest strijden. Hierin ligt de oorzaak van haar mislukking. Wanneer ze echter weer haar eigen gebied zal betreden, en niet verder zal willen reiken dan haar vermogens het haar toelaten, dan kan ze onze letteren nog met menig zuiver gedicht verrijken. Kennis zijner grenzen is voor een kunstenaar van onschatbare waarde. Begrenzing binnen deze grenzen is hem een allerhoogst gebod. Wie hierbuiten treedt is tot onfeilbare mislukking gedoemd.
Niemand minder dan Goethe moge hier als voorbeeld dienen.
En het is steeds veel verdienstelijker een beperkt instrument zuiver te bespelen dan een gans orkest te willen leiden dat men niet beheerst.
Erik van Ruysbeek.
| |
‘Wat de Mensch beeldde’. Kort overzicht van de kunstgeschiedenis van de Oudheid af tot heden, door Jos Van Grieken. Uitgevers ‘Arti’ Alkmaar - ‘De Sleutel’, Antwerpen. Prijs ingebonden: 140 fr. - 6 %.
Stilaan beseffen de uitgevers, welke groote mogelijkheden de photographie hen biedt. Zoo komen zij er toe werken uit te geven, waarvan het zwaartepunt van den tekst naar de illustratie overgeplaatst wordt. In België blijft het lijvige werk van de gebroeders Luc en Paul Haesaerts ‘Flandre’ een unicum in zijn soort. Van dit werk ziet men de letterkundige en critische waarde geleidelijk afnemen, terwijl het fotomateriaal aan waarde wint.
De uitgevers ‘Arti’ en ‘De Sleutel’ brengen ons nu een overzicht van de kunstgeschiedenis van de Oudheid af tot heden. Het boek put zijn grootste waarde uit de 150 prachtige foto's, waarmee het verlucht is. De foto's zijn op groot formaat geclicheerd en de opposities van wit op zwart bieden een heerlijken aanblik. De afbeelding van Rodins ‘Danaïde’ is een waar meesterwerk, terwijl de foto van een mythologisch schilderij van Rubens op duidelijke wijze den trek van het penseel en de nuanceering van de kleur laat volgen. Zoo zijn haast alle afbeeldingen van schilderijen, etsen, teekeningen, beeldhouwwerken en gebouwen op volmaakte wijze uitgevoerd.
Aanvankelijk vraagt men zich af waarom de uitgever bij zulk prachtig fotomateriaal geen uitweidende onderschriften heeft laten opstellen. Hij heeft zich daartoe niet beperkt en den h. Jos Van Grieken om een bondige geschiedenis van de kunst verzocht. De uitslag is niet tegengevallen. Zooals de tekst er staat, behoort hij niet tot de geschriften, die men in één adem uitleest - daarvoor is hij te gecondenseerd - maar geeft hij een helder en vaak louter-technisch betoog over de evolutie van de kunst. Dat de h. Jos van Grieken ons meer dan eens zuiver wetenschappelijke uiteenzettingen verstrekt, zullen we hem zeker niet ten kwade duiden. De goedkoope litteratuur heeft al te lang de kunstgeschiedenis wansmakelijk gemaakt.
‘Wat de Mensch beeldde’ richt zich tot allen die van kunst houden. Zoowel professors als kunstenaars, zoowel leeken en publiciteitsteekenaars zullen het boek kunnen gebruiken. Wij zien er slechts één gebrek in: het beperkt aantal bladzijden. En dat is misschien eens te meer den lof van het boek uitspreken.
Jan Walravens.
| |
| |
| |
‘Nieuw Vlaamsch Tijdschrift’. Aug.-Sept. '46. Uitg. ‘Ontwikkeling’, Antwerpen.
Alleen reeds om Herman Teirlinck's bewerking van de ‘Oresteia’ is dit volumineuze dubbel nr. van belang. Wie deze bewerking of de oorspronkelijke ‘Oresteia’ nog niet las, heeft iets van het allerschoonste uit de wereldliteratuur gemankeerd. Wij hopen Teirlinck's bewerking weldra opgevoerd te zien, al zij het alleen maar om na te gaan in hoeverre ‘Het Nationaal Tooneel’ bv. er in zal slagen de onvergetelijke figuren, vooral Klutaimnestra het type van passie en valsheid, op een diep menselijke wijze uit te beelden.
Een innige bijdrage van Hubert Lampo ‘In memoriam Henri Alain-Fournier’, een grondig artikel van prof. Geyl ‘De historische achtergrond van de Nederlandsche schilderkunst’, een aanvechtbare bijdrage over de levensleer van Epicurus vanwege R. Herreman en een diepgaande karakterisering van Herman Gorter's kenteringssonnetten vanwege A. Mussche zijn de beste essayistische bijdragen.
Van Frans Delbeke's romanfragmenten hadden wij meer verwacht, terwijl Daisne, die blijkbaar een sterk auto-biographisch kort-verhaal levert, zich ditmaal op een realistischer wijze laat opmerken, tenslotte een ontroerend verhaal van Eugenie Boeye.
Het poëtische gedeelte is veruit het zwakste. Slechts Yge Foppema en Maurits de Doncker wisten ons te ontroeren.
Het peil van ‘Zoekt den mensch’ zakt, hoewel Daisne's ‘Dio-Genesen’ verassen om hun scherpzinnigheid, oprechtheid en durf.
Remi Boeckaert.
|
|