Arsenaal. Jaargang 2(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 399] [p. 399] Lisette Aber es müssen alles Gelegenheitsgedichte sein. Goethe. Ik zocht vandaag naar hoge en eedle woorden, naar beelden rein van glans in 't fonkelwitte licht, ik zou een grote aandoening groots verwoorden in een onsterfelijk en nooit-gehoord gedicht. Maar daar is onverwacht bezoek gekomen: vier mensen uit een verre kleine stad waar 'k eens met hen de dagen wist verdromen omdat ik eenzaam was en nog geen liefde had, omdat ik kindren wou en nog geen naam kon noemen van wie ze mij in vreugde schenken zou. Toch wist mijn hart de dagen te verbloemen en vond een bloem vol frisse morgendauw. Een glimlach van een kind, twee zwarte ogen, onzeker nog de hulpeloze hand. zo vaak mijn ogen naar haar wiegje bogen werd ik gebonden door een vreemde toverband. Want al de teerheid van vergeefse jaren werd om dit kleine meisje werkelijkheid, ik kon niet langer meer de liefde zitten sparen, zij werd een beetje als mijn eigen kleine meid. Ik hing aan haar met vaderlijke zorgen en als haar vreemd-zijn me met smart doordrong, hoe heb ik me dan voor mezelf verborgen alsof ik 't eigen kind te slapen zong. Vier mensen staan nu hier, na vele jaren, Vier mensen, maar mijn oog ziet er maar één: een meisje met dezelfde zwarte haren en met dezelfde glimlach als voorheen. Zij is het nog, nu groot en struis geworden, zij die ik uren op mijn armen droeg zodat de ouders soms mij zacht beknorden niet wetend wat in mij om laafnis vroeg. Maar sedertdien heb ik een vrouw gevonden en d'eigen zoon draag ik trots op mijn arm, de tijd heeft me de lafenis gezonden, ik heb een eigen thuis, innig en warm. Maar nu ik haar bij mij hier zie verschijnen [pagina 400] [p. 400] die ik van alle andren meest heb liefgehad, nu voel ik plots dat nimmer zal verdwijnen d'herinnering aan haar en aan haar verre stad. Een weemoed zonder naam vloeit langzaam in me binnen om al wat duurbaar is en om vervulling schreit, en droef voel ik doorstroomd mijn boordevolle zinnen en eenzaam opgetild, hoog boven plaats en tijd. Tot in mijn oudste dag zal ik u nog gedenken zoals gij bloeiend waart in uwe morgenstond, o zachte heugenis waarin uw oogjes wenken, duurbaar bezit, warm in mijn levensgrond. Ik zocht vandaag naar eedle en hoge dromen voor een onsterfelijk en nooit-gehoord gedicht maar daar is onverwacht bezoek gekomen... Verzwonden beeldenglans en fonklend licht! De dromen zijn in 't olijk leven omgekomen en 'k weet niet of ik treurig zijn moet of verlicht. Erik van Ruysbeek. Vorige Volgende