Arsenaal. Jaargang 2(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Het Liedje van de arme, kleine Man Er was eens een arme, kleine man, (bis) Fan lan liere, fan lan lan, (bis) Die had het hard te verduren, Hij kreeg het te kwaad met zijn hondenteef, Ze deed ook zoo 'n vieze kuren. Hij sprak: ‘'k Ben 't beu, ik ga en geef Haar weer aan den Baas van hierboven, Hij kent mij, hij zal mij gelooven. (bis) ‘Mijn Heer, zei heel needrig de kleine man, (bis) Fan lan liere, fan lan lan, (bis) Kunt gij me niets anders geven Dan die smerige teef vol vlooien? Ze stinkt, ze bijt me, 't is geen leven, Ik kon haar zóó wel in 't water gooien, Verhoor en verlicht me, verlos mij van pijn, Hebt ge niet wat beters in uw magazijn?’ (bis) De Baas bekeek zwijgend den armen man, (bis) Fan lan liere, fan lan lan, (bis) Bromde iets in zijn baard van: ‘De keus is niet groot’, Dook onder de toonbank en greep er een zak [pagina 397] [p. 397] Verrafeld en vuil, de arme man werd rood Toen hij zag dat er niets dan wat asch in stak. ‘Als ge het niet meer met uw hond stellen kunt, Wordt u in zijn plaats, deze zak hier gegund.’ (bis) Beteuterd stond daar de kleine man, (bis) Fan lan liere, fan lan lan, (bis) Krabde in zijn haar een wijl en sprak: ‘Mijn Heer, als gij mij niets hebt te biên Voor een levende hond, dan wat asch in een zak, Zal ik het met 't beest, hoe zwaar ook, maar aanzien.’ Dan is hij 'r gelaten en stil als op sokken Met zijn luizige teef weer van onder getrokken. (bis) Frans De Wilde. Vorige Volgende