Arsenaal. Jaargang 2(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 393] [p. 393] Nuttelooze Tocht 'k Ben eenzaam en alleen naar 't blonde duin getogen, een koele avondwind streelt langs mijn warme wang. Ik rust op 't koude zand, het moede hoofd gebogen en luister zacht ontroerd naar 't stille zeegezang. O zee, wat is het goed weer 't oude lied te hooren, terwijl de verre kim in avondschemer kwijnt, zoo vind ik weer een deel van wat ik heb verloren en is 't of weer een licht doorheen mijn duister schijnt. Zoo wordt weer alles goed. Ik ga het duingras streelen en spreek weer over God, de liefde en het licht, mijn opgeheven oog gaat weer met sterren spelen en 'k voel een zachte hand over mijn aangezicht. Nooit zong de zee zoo zacht. 't Is of ik kinderkooren hoor zingen in den nacht. - Zingt stil... zingt stil o kind, vergeef mij als ge plots mij snikkende zult hooren, omdat mijn bonzend hart geen eeuwge ruste vind. Karel Dekandelaere. Vorige Volgende