Zoo zaten we dan op het terras, rookend, pratend. Wat late zon speelde op het Lentegroen. Ginds ver floot een merel zijn geestig refrein.
We zaten daar, reeds uren en hadden geen zin voor de ons omgevende avondromantiek. We praatten veel en zegden eigenlijk zeer weinig. ‘Hâtons-nous d'en rire, pour ne pas en pleurer’ zou de Franschman zeggen.
Uitgangs- en eindpunt van ons gesprek: ‘Wat is geluk?’
Ja, wat was geluk eigenlijk? Dat vroegen we ons al uren af. Alles en iedereen moesten er aan gelooven. Ongevraagd werden Pascal, Nietzsche, Shakespeare, Dante en andere illustere geesten in onze discussie betrokken. Ook de godsdienst, de moraal,, de philosophie met metaphysica incluis moesten ons gezelschap voor goed houden.
Resultaat: Goethe's vers...
‘Daar sta ik nu, ik, arme dwaas
Zoo wijs als in 't begin helaas.’
Toen zijn we maar gaan zwijgen, gaan rooken (dat was wellicht het verstandigst). Intusschen was het avond geworden. We hadden weer eens in onszelf gekeken, veel verbeurd, want met de zon was ook de schoonheid achter de kim verdwenen.
Veel reeds werd er over het geluk geschreven, nog meer werd er over gepraat, maar niemand heeft het essentieele, het ‘zijn’, als begrip, tot een onomstootelijke metaphysische definitie weten te concretiseeren.
Aan wie het woord?
Dan zijn we op de gedachte gekomen om het eens aan onze medewerkers, aan onze lezers, aan de critici, aan de belangstellenden, kortom aan iedereen te vragen.
Al deze definities zouden we dan in den heksenketel samenroeren tot een verblindende (!...illusie's zijn toch nog uit den booze niet) waarheid, of althans tot een gesynthetiseerde definitie-studie van het geluk.
De waterdroppel holt immers den steen uit, niet met geweld, maar door dikwijls te vallen.
Wie stuurt ons zijn ideeën, zijn beschouwingen, zijn definitie in? Het wordt wellicht een uitermate interessante studie, of dan toch een amusant tijdverdrijf (een mensch doet immers veel onbelangrijke zaken... en zoo onbelangrijk vinden we onze poging toch eigenlijk ook niet).