Arsenaal. Jaargang 1
(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
[Nummer 4]Bij Kamiel Van Baelen's boek: ‘De oude symfonie van ons hart’.Het is een merkwaardig feit, dat er sinds de bevrijding nog geen woord gerept werd over den begaafden auteur Kamiel Van Baelen. Komt het doordat Van Baelen in de onmogelijkheid verkeert zijn stem in de litteraire polyphonie te laten weerklinken of drong zijn werk nog niet tot het breede lezerspubliek door? Wat echter nog merkwaardiger schijnt, is dat R. Herreman in zijn artikel ‘De Vlaamsche Roman in Bloei’ (cfr. ‘Zondagspost’, 7-1-1945) dezen letterkundige in alle talen doodzwijgt. Waar R. Herreman in bovengenoemd artikel Johan Daisne, Piet van Aken en Louis-Paul Boon op een voetstuk tracht te verheffen, vindt hij tevens de mogelijkheid om ook Hubert Lampo als een belofte aan te kondigen. Over Van Baelen, geen woord. Het ligt niet in onze bedoelingen de verdiensten van deze literatoren te kleineeren of te minimaliseeren. Neen, we deelen hierin volledig de meening van R. Herreman: het viertal ‘is’ een belofte, zelfs meer. Maar toch hadden we graag K. Van Baelen aan dit bloeigeslacht toegevoegd gezien. Men kan opwerpen, dat men toch niet ‘iedereen’ kan bespreken. Accoord! Maar Van Baelen is nu juist ‘iedereen’ niet. In 1943 debuteerde hij met ‘De Oude Symfonie van ons Hart’Ga naar voetnoot(1), een roman die we moeilijk bij een bepaald genie zouden kunnen rangschikken. Deze eersteling gaf geen indruk van een aarzelend debuut. Veeleer openbaarde het een werk te | |
[pagina 146]
| |
zijn van iemand die reeds een stevig gebeende ruggegraat had voelen groeien, van iemand met een scherp intellect en een zuiver gevoel, kortom van een schrijver, begaafd met diep levensinzicht, ruime menschenkennis en een talent, dat boven de middelmaat uitsteekt. Dit werk treffend en precies te typeeren lijkt ons bijna een onmogelijkheid: het is fantastisch, zonder wansmakig aan te doen; het is realistisch, zonder brutaalweg feiten ten toon te spreiden; het is een boek van hoogere abstractie, zonder gewone logica uit te spinnen. Is het soms surrealistische litteratuur? Mogelijk, maar die titelatuur doet eigenlijk weinig ter zake. De verscheidenheid van de interpretatie verraadt immers de grootheid van dit werk. Den inhoud kunnen we in een kort zinnetje samenvatten: het is het boek van een mensch op zoek naar het geluk. Dit zegt alles en ook niets. Een mensch op zoek naar het geluk... iedereen zoekt dit immers heel het leven door. Zou deze roman dan op een tot in-den-doode-afgezaagd thema opgebouwd zijn? Neen, daarvoor is de stof té edel, té eeuwig, té menschelijk en de verwerking té origineel en té spiritueel. Het brengt ons een normalen mensch, gebukt onder materieele beslommeringen en hongerend naar hoogere idealen. Het weerspiegelt de incarnatie van den wandelenden jood... Ahasverus, op zoek naar Waarheid en Geluk. We zouden dit werk een satire op het leven durven noemen omdat Van Baelen, scherp-hekelend, elke hoop, elke verwachting als een prelude van de ontgoocheling en de teleurstelling laat klinken. En toch getuigt dit boek met zijn naargeestige en drukkende bitterheid van geen deprimeerend pessisime, omdat het de ‘juiste’ projectie is van het ‘ware’ leven in een ‘echtbestaand’ milieu. V.B. stelt den mensch voor als een stukje stof en een stukje van God. Die twee uitersten zijn in ons hart vastgehaakt en tusschen deze twee polen slingert ons leven, als een betrachting naar het Eéne: het geluk. Deze stof is verwerkt op een zeer modern, op een hypernieuw plan. Reeds de indeeling breekt met een stijf-conventionalisme. Elk hoofdstuk vormt een onderdeel van een symfonie: prélude, humoreske, fuga, da capo, capriccio, andante cantabile e.a., | |
[pagina 147]
| |
en elke entiteit belicht de bijzondere gemoedsgesteltenis van het hoofdfiguur, Lou Anders. Deze Lou Anders, corrector bij een uitgeversfirma, wordt door wanhoop en vertwijfeling tot zelfmoord gedreven. V.B. stelt hier reeds een eerste dilemma: is zelfmoord lafheid? We mogen ‘hen ook niet laf noemen, omdat zij toevallig meer schrik hebben voor het leven en wij voor den dood.’ (blz. 10). Op het fataal oogenblik weet echter een professor de zelfmoordpoging te verijdelen. Deze professor doet Lou een voorstel, hij zal als proefkonijn dienen voor een chirurgischen proef - de dokter zal hem een ander hart in de borst plaatsen. En hier begint eigenlijk de roman: de held zal telkens met een ander hart het geluk trachten te verwerven. Hij krijgt achtereenvolgens de harten van een groot-financier, een zwerver, een dokter in de wijsbegeerte, een krankzinnige, een losbol... en 't laatst krijgt hij er een van chroomstaal (dit wordt zijn dood). Deze verschillende harten worden het middel om telkens den mensch in zijn zoeken naar het geluk van uit een ander standpunt te bekijken. De groote synthese, het geluk, zien we hier in een verrassende complexiteit gesteld. Ligt het geluk in fictie, droom, roes, beschouwing, ontworstelen aan stof of geest, atheïsme of theïsme, huwelijk, vrij-liefde-leven, verzaken, levensaanvaarding, mystiek, ongedifferentieerd uitleven in de natuur? Schrijver brengt geen positief antwoord, maar onbewust gaat de lezer die verschillende punten voor zichzelf verwerken. In deze schematische diversiteit ziet men de volheid van het groot probleem. En uit die diversiteit kan men nu deducties maken voor een strikt persoonlijke levensbeschouwing, of liever - wijze. En dat noemen wij het schoonste resultaat dat een auteur kan te beurt vallen: een middel te zijn tot den opbouw van een andermans geluk. Deze grootsche, doorvoelde ideeën verwerkt Van Baelen in een dynamischen stijl en in een sobere, expressieve beeldspraak, die soms overslaat in een poëtische taal. Het wasemt een ‘schwung’, een ‘train’ uit die den lezer boeit en hem letterlijk meetrekt in de hoogten en laagten van den oerstrijd op geluk. | |
[pagina 148]
| |
Als geldmagnaat zien we Lou Anders gebukt gaan onder het knellend juk van het mondain zakenleven. We leven de baldadige verspillingen mee van wispelturige en grillige kapitatalisten, die een fortuin offeren voor de bevrediging van een dierlijken lust. Lou Anders gaat ten onder in dien goudcultus. Ook daar vindt hij het begeerde geluk niet. Als ‘zwerver’ vinden wij hem op zijn mooist: de trekker, de doler. Deze passage is misschien wel het best te vereenzelvigen met den essentieelen inhoud van het boek. In dit hoofdstuk komt hij in betrekking met naïeve landbouwers, bohemers, kluizenaars en pastoors. En als obsedeerend thema hooren we steeds het geluksrhythme getransponeerd in elke personnage. In dit verband noemen we de gesprekken tusschen den zwerver Anders en den kluizenaar Arthur iets subliems. Tusschen die twee figuren worden diep-philosophische gedachtenwisselingen gevoerd, die naar een climax voeren, maar die toch weer gedomineerd blijken door de overmeestering van het Fatum. Zoo belandt het hart van een dokter in de wijsbegeerte in de borst van Lou Anders. Nu gaat de mensch gebukt onder den zwaren last van het intellect. Logisch en konsekwent is hij wel (en hier parodieert V.B. op zeer humoristische wijze) doch met het gevoel weet hij geen raad. In deze passus krijgt het klein burgerlijk gedoe het hard te verduren. De Symfonie gaat door en we zien den romanheld nu als een krankzinnige aan het werk. Een zeer eigenaardige krankzinnige weliswaar; hij is n.l. bewust krankzinnig of liever behept met de obsessie, dat hij krankzinnig is. Deze uitersten schijnen ons vooropgezet om het probleem van het ‘bewuste’ en ‘onbewuste’ geluksleven verder uit te rafelen. In dit deel treffen we misschien wel het mooiste stukje proza aan, onder den vorm van een symbolisch verhaal. Onder het motto van Luigi Pirandello, ‘Chacun sa vérité’, discht schrijver ons het verhaal op van de waterlelies, die ‘sierlijk leven, vriendelijk op den adem van den frisschen wind’. Die waterlelies krijgen echter de zeer menschelijke ondeugd om te gaan piekeren. En er ontspint zich een discussie over het feit of de uit de wolken schijnende zon ofwel de in het water weerspiegelde (schijnbeeld) de echte is. Dit diep-tragisch ontleden van werkelijk- of spiegelbeeld | |
[pagina 149]
| |
(drama van het ontledend verstand - cfr. philosophie) neemt steeds grooteren omvang aan. Er vormen zich pro- en contrarichtingen in de waterlelie-familie, die zich op hun beurt weer splitsen in super- en hyper-‘isten’, enz... Tot zoover, dat de sierlijke lelies in het vuur van hun beschouwingen vergeten te leven, verslensen en ten slotte op den vuilhoop belanden. Dit klein fragment zou reeds volstaan om afzonderlijk gepubliceerd te worden. Doch de symfonie galmt steeds verder naar het allegro scherzando dat ons de incarnatie brengt van Lou Anders als losbol. We treden langzaam naar het summum van deze hartsymfonie. Lou Anders slaapt nu veel, geniet van het leven en kent nog slechts het ‘dolce far niente’. Het dramatisch element komt echter weer om het hoekje gluren: mislukte liefde, wanhoop, bitter einde van de zooveelste illusie. Voor het laatst gaat men een ander hart beproeven: een mooi stukje techniek, een chroomstalen hart. De operatie lukt schitterend, maar Lou Anders besterft het. (Laatste bittere ironie.) Dit is dan die oude, die eeuwenoude Symfonie van ons Hart. Doch naast de profane gestalte van Lou Anders, duikt er telkens een ander, edel figuur op: Kanunnik Dufraing- - het type van den ideëelen en idealen geloofsmensch die steeds de geloofsidee aan Lou Anders komt voorhouden. Het is een heerlijk type van ontroerende diepmenschelijkheid en naastenliefde, het subliem voorbeeld van den idealist, die weet dat zijn bestaan zin heeft, die weet dat hij een doel heeft in zijn leven en voor dit doel met al zijn potentieel aan wilskracht, durf en overmoed, weet te strijden. Hij brengt Lou Anders, die in zijn zoeken naar geluk, eigenlijk meer naar waarheid en God zoekt, tot een beleven van die allergrootste idee. ‘God bestaat. Dat is één. Dat is eigenlijk ook twee en drie. Alles valt of staat daarbij. Eindelijk een gewis steunpunt, de zekerheid waar het op aankomt: God bestaat. Is daarmee niet alles gezegd?’ (blz. 257). Hij legt Lou Anders bij zijn sterven de synthetische waarheid van Augustinus ‘Inquietum cor nostrum, donec requiescat in Te’ in den mond. Dat zijn dan beschouwingen bij het heerlijk boek, dat we U wilden voorstellen. Een boek met enorme kwaliteiten naar | |
[pagina 150]
| |
stijl en naar stof... een boek met tekortkomingen (dat is menschelijk!) Als we aan K. Van Baelen een verwijt, of liever een opmerking, en dan nog onder alle voorbehoud, mogen maken, dan zijn het de hyper-moderne bewerkingen die zijn boek misschien minder genietbaar maken en de soms wat overdreven expressionistische voorstellingswijze.
Rik Lanckrock. |
|