de kaars. Groot werd het verlangen om naar moeder terug te keeren, en zich herinnerend haar zoete melk, haar streelingen, hun nest in het hooi, haar vermaningen zelfs, kroop hij onder de haag uit. Maar op hetzelfde oogenblik hield zijn hart stil. Een paar oogen keken hem aan, een muil, een roode tong, scherpe tanden... De straat, die te blinken lag in de verlatenheid van het middaguur, de huizen aan den overkant, waarvan de vensters als lichten schenen te branden, de hond, alles dwarrelde rond in een draaikolk, waarin Tipsie meegetrokken werd. Hij voelde zich verloren. Toen blafte de hond.
Tipsie's haar rees omhoog, zijn staart zwol, door zijn lijf joeg een gloed. Hij blies naar het monster, zijn haat en zijn angst tegelijk, al de vijandschap, die sedert eeuwen tusschen kat en hond had bestaan. Zijn kleine nagels kromden zich, zijn oogen waren als van glas, maar hun blik priemde en stak. Tipsie voelde zelf den steek en pathetisch Werd hij in zijn roerloosheid. Het was wellicht het raadsel van dat verzet dat zooveel indruk maakte op den hond. Zijn geblaf werd een zacht keffen, een flauw gejammer, een roep om hulp. Toen viel de stilte. Waarin de gespannenheid uitgroeide naar verwondering, en verwondering die rijpen wilde...
Maar zoover kwam het niet. Daar waren menschen; twee kinderen.
Hun oogen waren vol van het licht van de zon en de woorden dansten op hun lippen.
Zacht en klein school Tipsie weg in de armen van het meisje, zijn leven tusschen de menschen tegemoet!
Of het gelukkig is geweest?
Er is geen antwoord te geven op zoo'n vraag, want Tipsie weet niet of hij over zijn leven bij de menschen zou moeten lachen of weenen. Zooals alles, waarvan men zich veel beloofd heeft, teleurstelt, zoo is de mensch voor Tipsie geweest. Zijn katerinstinct heeft hem het veelzijdige en het tegenstrijdige in den mensch doen ontdekken, zoodat hij hun intonatie al zoo goed kent als den roep der katten.
Hij heeft de menschen begluurd, in huis en op straat, dag en nacht. Den schijn kon hij aannemen of hij te sluimeren zat, maar tusschen de smalle spleet zijner oogen vonkte zijn blik, een beetje sceptisch en koel. Hij hoorde hun gepraat, en praten doen