Arsenaal. Jaargang 1
(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Even nakaarten.Ga naar eindnoot(1)Een literair aangelegde Noor schreef eens aan Jonas Lie om hem te vragen hoé men een groot schrijver wordt. Na maanden kreeg hij een papiertje thuis waarop de wereldwijze romancier geschreven had: ‘Werken en werken en dan... werken!’ Dààr komt het voor de jongeren in de eerste plaats precies op aan. Het is niet moeilijk er over te leuteren en even gemakkelijk er over te schrijven, dat de anderen, die wij wàt graag de ‘ouderen’ noemen, het heelemààl verkeerd voorhadden en dat wij de boel nu eens even zullen opknappen! Op zich zelf is dat allemaal een gezellig en meestal onschuldig tijdverdrijf, zelfs een oudere af en toe eens op temperatuur brengen heeft zijn eigen bekoorlijkheid - zooals ook al dat andere: het eindelooze vergaderen en praten over literaire doelstellingen, het uitgeven van tijdschriften met publicatie van eigen foto's en (o, zoo interessante!) gegevens over ouderdom, geboorteplaats en gepresteerde werk. (Kijk eens, zôô jong en wat heeft die kerel al geschreven!) Och ja, gezellig en onschuldig is dat wel en het kàn zijn belang hebben in ons eigen familiekringentje, maar of het daarbuiten veel waarde heeft is een andere zaak. En dan, laat er ons om 's hemels lieven naam eindelijk eens mee gaan ophouden elkaar tusschen de kaarsen te zetten en elkaar netjes op beurt te bekronen. Het is tenslotte even ijdel als elkaar om kleinigheden de dampen aan te doen. Het is van niemand kwaad vertellen en een groote openbaring is het evenmin te beweren dat onze literatuur niet zoo almachtig veel beteekent in de wereld. Zeker, wij hebben groote dichters en schrijvers gehad en onder ons leven nog heel interessante menschen, die het bekijken overwaard zijn, maar of wij enkele mijlen over de grenzen zoo belangwekkend zijn, als wij ons zelf toeschijnen, is ook een vraag. Daar is een heele wereld waaraan jongeren zich kunnen interesseeren, maar waar het in de eerste plaats en vooral op | |
[pagina 91]
| |
aankomt is dat zij ‘werken’. Dat zij er niet alleen over praten hoe het moet. En ja, nietwaar: studeeren! Hoe misselijk dat woord ook klinke voor jongelui die zich afgestudeerd wanen. En niet alléén literatuur: literatuur misschien nà al het andere! Daar is een massa dingen die een alzijdig ontwikkeld mensch behoort te kennen en te doorgronden. Daarenboven moeten wij in ons een sterk innerlijk leven doen groeien om ten allen prijze aan de noodlottige oppervlakkigheid en geestelijke leegte te ontkomen. De oppervlakkige, druk-doende maar geestelijk-arme mensch kan er toe in staat zijn door net en- vliegwerk de aandacht op zich te vestigen, maar tot werkelijk ernstige zaken is hij bepaald onbekwaam. Om dàt te bereiken is het noodig dat wij in ons zelve leeren kijken, eenvoudig en oprecht en door meditatie (och, dat gehate middeleeuwsche woord!) er toe komen het leven in ons en ôm ons van alle artificieele zwachtels te ontdoen en tot zijn eenige en eeuwige waarde te herleiden. Zôô uitgerust zal het ons misschien mogelijk zijn met de mindere of meerdere begaafdheid die we meekregen, dingen te presteeren die ‘spontaan en harmonisch opborrelen uit de eeuwige oerbronnen van ziel en hart, geest en stof’ en die voor ons zelf en voor velen een hoogere waarde hebben, dan het goud heeft in de stoffelijke orde.
Willem Wynants. |
|