den had geslagen ín het vlaamsche hart van Brussel. Doch híj́ rukt zich los, voelt in zich den drang naar zijn moedertaal oprijzen. Hij zet zich aan het werk. Niet de duistere werker, niet de stille wroeter, maar de jeugdige kracht, de ontembare, de tamboer, die het meeste gerucht maakte, om de anderen mee te slepen. Een kampvechter. Een eerste planrol. Bezield met zoo'n temperament moest hij onvermijdelijk in de branding staan. Niet midden in, maar vooraan. Hij werd een der stichters van ‘Van Nu en Straks’, ‘nu gaan wij’, zoo zegde hij, ‘Vlaanderen inlijven in de Europeesche kultuur’. Hij zelf heeft neergeschreven wat ‘Van Nu en Straks’ in der waarheid wilde. ‘Wat ons dreef was het verlangen, dat ons Vlaamsch wereldje niet achterblijven zou bij het intenser kunst en gedachtenleven, waarvan de hoofdstad nu het voornaamste brandpunt was’. ‘Soyons nous’. Deze leuze bazuinde hij uit als een heraut der vernieuwing. Hij voelde te goed aan, dat de periode van dommelende rust voorbij was. Dat schrijft hij ook aan zijn vriend De Raet. ‘Nu is onze tijd daar, nu is het aan ons om te werken’.
Afbreken wat oud en vermolmd is. Niet afbreken om te vernielen, om te vergruizelen, zonder verder uitzicht; maar om eenmaal het oude weg, een nieuwere, sterkere basis te leggen. Hij hamert er dan ook duchtig op los als hij de gezetelde scribenten als volgt neerhaalt. ‘Lach ze vierkant uit de krabbelaars, de pennelekkers wier taaie volzinnen zoo kleurloos en langdradig zijn als macaroni’. ‘Als een klaroen in het ingeslapen leger’, aldus Besseleers, ‘viel het tijdschrift hier binnen, onverwachts, vol verrassing. De stoot was gegeven, de wagen was aan het rollen’. Thans zou Vermeylen voorop in de branding komen te staan. Het is aan ons om te werken, en hij werkt. Hij studeerde verder in zijn geboortestad en verwierf het speciaal doctoraat met een verdienstelijk proefschrift over den Renaissance-dichter Jonker Jan van der Noot. Hij wordt hoogleeraar in letterkunde en kunstgeschiedenis. Dan schreef hij een merkwaardige persoonlijke ‘Geschiedenis der Europeesche Plastiek en Schilderkunst’. Hij wordt een der leidende figuren van zijn tijd. Naast enkele gedichten, verschenen in verspreide tijdschriften, komt van zijn hand het symbolisch verhaal ‘De wandelende Jood’. Deze figuur behoort tot een der meest verspreide verhalen uit de wereld van het Christendom. Dit is geen zuiver episch verhaal, neen onder de