Arsenaal. Jaargang 1(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Wraak der engelen. Drie knapen die trokken al zingend van d'eene naar d'andere stad; hun stappen die klonken zoo dringend of z'hadden visioenen gehad. Bij iedere woonwijk op doortocht daar kwamen de armen op straat. En eene, die kwam van een strooptocht, die bood hun een heerlijk gebraad. Ook d'anderen wilden iets schenken, - ze zochten vergeefs tot hun spijt - Een arme kan d'arme niet krenken, de oudste: ‘Je treft geen verwijt.’ 't Werd avond, ze werden onrustig, - de ster in het Oosten stond hoog - De boeren die sloten voorzichtig de deuren van hunne alkoof. 't Was d' ure waarop ze toen telden: de schatten, de hespen, het graan. Een vrekke zat nijdig te schelden, daar rottend de oogst was vergaan. De knapen, ze sliepen in schuren, ze rilden van honger, van kou. De jongste, hij droomde van vuren, een ander, wie brood geven zou. En dagen die kwamen, die gingen, ze waren schier Vlaanderen door. Een klokje hing ergens te klingen, ze volgden den weg op 't gehoor. [pagina 18] [p. 18] Op tafel stond dampend een ketel, een hesp hing er geurend in d' hoek. Elk schooier gescholden voor rekel vertrok er en mompeld' een vloek. Des nachts stond een hoeve te branden, - dat hadden die knapen gedaan! - Ze werden gebonden aan d' handen, - wie had er die knapen verrâan? - Er hingen drie knapen te benglen, - de ster in het Oosten stond hoog - De beul riep berouwend: ‘'t Zijn englen!’ - De ster in het Oosten bewoog...! - Remi Boeckaert Vorige Volgende