| |
Verhoor van den heer E. Regout.
7334. De Voorzitter: Mag ik uwe voornamen, naam, beroep, woonplaats en ouderdom weten?
A. Eugène Regout, 56 jaar, industrieel, wonende te villa Wijckerveld bij Maastricht.
7335. V. Met de heeren Pierre en Louis Regout, zijt gij medechef van de firma Pierre Regout & Co. te Maastricht?
A. Ja, wij zijn ieder directeur.
7336. V. Maar de arbeid in uw groote fabriek wordt onder u verdeeld?
A. Ja.
7337. V. Behalve de aanrakingspunten die in zulk eene zaak noodwendig zijn, hebt gij zeker uw eigen departement?
A. Ja. Tot mijne afdeeling behoort de constructie, de mechaniek, de bouwkunde in het algemeen en de behoeften die daaruit voortvloeien. Ik heb ook onder mij de employés en de werklieden.
7338. V. Maar onmiddellijk toezicht op het werkvolk zelf en de fabricage oefent gij niet uit?
A. Neen, ik heb aan mijne afdeeling 5 à 600 man. De geheele fabriek tel 3200 man.
7339. V. De personen, die gij daar op het oog hebt bij het noemen van dat cijfer, zijn bijna allen volwassen mannen, niet waar?
A. Ja, bijna allen.
7340. V. Met aankomende jongens en meisjes hebt gij niet te maken?
A. Ik heb nog enkele courveegsters, een ploeg van 10 à 12 vrouwen; andere vrouwen heb ik niet in dienst.
7341. V. Wij moeten ons dus bepalen tot het tweede punt van de enquête, de gesteldheid van de lokalen in verband met gezondheid en veiligheid.
Komen er onder uw werklieden weinig of veel accidenten voor?
A. Zeer weinig in verhouding tot het groote getal werklieden; er zijn jaren geweest, dat slechts een of twee van de werklieden de vingers, de handen of iets anders door eigen onvoorzichtigheid bezeerden; bijna altijd door onbedachtzaamheid; zij zijn er nooit toe verplicht en er is zelfs een streng verbod om iets aan te raken wat in beweging is, en waar zelfs maar het minste gevaar is.
Het vorige jaar is iemand den molen gaan smeeren, terwijl hij in beweging was; zijn hand is daardoor geheel verpletterd en afgezet moeten worden. Hij heeft nu een stomp van een arm en veegt de cour.
7342. V. Zijn er bijzondere maatregelen in uwe fabriek genomen om de bewegende deelen van de machines te beschermen, te bedekken, zoodat buiten en behalve den zedelijken invloed van uw verbod, feitelijk de gelegenheid aan de werklieden ontnomen is om met bewegende deelen in aanraking te komen?
A. Ja, waar de menschen voorbij moeten gaan, maar in de hoogte, waar niemand iets te maken heeft, zou het overbodig zijn en zelfs lastig en slecht. Doch, waar slechts de geringste circulatie bestaat, is er voor gezorgd.
7343. V. En aan die goede maatregelen schrijft gij het toe, dat gij zulke gelukkige resultaten hebt verkregen, en uit een oogpunt van accidenten uwe fabriek een goed cijfer aanwijst?
A. Ja, daarbij komt dat weinig meer
| |
| |
gebruik wordt gemaakt van den drank tegen vroeger in mijne afdeeling, doordat ik daar zeer streng op ben. Indien ik merk dat iemand niet geregeld is in zijne zaken, bedank ik hem voor een of twee dagen, dan heeft hij den tijd om na te denken. Laten leegloopen is de beste straf: als er boeten vallen, komen die altijd ten bate van het ziekenfonds.
7344. V. Die boete steunt intusschen niet op een vastgesteld en afgekondigd reglement?
A. Neen, men legt ze eene boete op van 25 of 10 centen, waarvan stipt aanteekening wordt gehouden.
7345. V. Er ligt in mijn vraag niet de tendenz om te doen meenen dat er in uwe fabriek misbruik zou bestaan op het stuk van boete, maar ik wil slechts releveeren dat er voor die boeten, met hoeveel omzichtigheid en in hoe geringe mate zij in uwe fabriek ook worden opgelegd, niet een vastgesteld reglement bestaat?
A. De boete wordt slechts na goedkeuring van een onzer geheven.
7346. V. Dus de boeten zijn niet overgelaten aan de willekeur van ondergeschikte chefs?
A. Neen.
7347. V. Gij zijt dus zeker dat er in dit opzicht door de chefs geen misbruik kan gemaakt worden, dat zij niet toegeven aan den een of anderen nuk, luim of kwaad humeur, waardoor op onbillijkke wijze aan personen straf wordt opgelegd?
A. In het minst niet. Wij zijn altijd te spreken; de werkman kan zich altijd tot ons wenden.
7348. Te spreken? Maar dit strijdt toch wel eenigszins met hetgeen gij zooeven zeidet, dat gij vooraf van de op te leggen boete wordt in kennis gesteld?
A. Dat geldt alleen voor het geval dat een werkman met een halven dag verletten wordt gestraft: dat wordt ons niet vooruit gezegd. Maar betreft het geldboeten, dan geeft men ons eerst kennis.
7349. V. Gij zegt dat er weinig accidenten in uwe fabriek voorkomen. Ik neem dit gaarne aan. Maar er zijn toch wel enkele onderdeelen van werktuigen geweest die aanleiding gaven tot nog al herhaalde accidenten?
A. In mijn afdeeling niet.
7350. V. hebt gij dan niet te doen gehad met zekere machines voor het maken van stiften?
A. U bedoeld de colifichets; dat is de afdeeling van mijn broeder Louis.
7351. V. Dan mag ik u op dit terrein geen vragen stellen. Maar indien uwe werklieden door ziekte verhinderd zijn om te werken, wordt dan door de eene of andere instelling in hun lot in meerdere of mindere mate voorzien?
A. Er bestaan ziekenfondsen waardoor bij ziekten half geld betaald wordt.
Mocht dit fonds niet toereikend zijn, dan wordt van de loonen één of zelfs twee percent ingehouden. Bij dat fonds, door den werkman gestort, betalen wij nog ⅓ bij.
7352. V. Dat is dus voor het geval van ziekte. Maar nu wanneer de werkman zijn congé krijgt, wat dan?
A. Wanneer hij bepaald bedankt wordt, niets.
7353. V. Hij krijgt dus niets, wanneer hij, hetgeen natuurlijk vroeger of later geschieden moet, wegens ouderdom en ongeschiktheid zijn congé krijgt?
A. Wel zeker, dan wordt hem een lichte post aangeboden of hij blijft wandelen. In het begin krijgt hij dan het halve geld, maar na verloop van een paar jaar wordt dit wel eens verminderd tot een derde. Van wegsturen na bewezen diensten is echter nooit sprake. Het is bovendien de taak van het pensioenfonds om te zorgen, dat ook de weduwen en kinderen voor een bepaald aantal jaren nog wat krijgen.
7354. V. Dus gij geeft niet toe, dat een goed deel van de zorg voor oude en afgeleefde werklieden op uw fabriek ten laste van het armbestuur komt?
A. Neen. Als wij kunnen; zetten wij die menschen er in, omdat de heeren 1400 hectaren land hebben en het beter kunnen missen dan anderen. Ten minste als ik van tijd tot tijd er een kan inzetten, doe ik het.
7355. V. Inzetten, daarmeê bedoelt gij: ze brengen ten laste van het armbestuur?
A. Ja, omdat het de ingezetenen van Maastricht zijn waarvoor het fonds en de legaten zijn gegeven.
7356. V. Daarmede bedoelt gij het fonds van het armbestuur.
| |
| |
A. Ja.
7357. V. Gij gaat dus uit van de stelling, dat er voor de werklieden te Maastricht eenigermate een recht bestaat, om ten laste van het armbestuur te komen?
A. Ja; als men wist dat zij van ons kwamen, moesten zij een brief toonen dat wij het zouden betalen, en toen hebben wij moeten maken dat zij niet wisten dat zij van ons kwamen.
7358. V. Het practische effect is dan het uwerzijds gewenschte effect te hebben, dat zij komen ten laste van het armbestuur?
A. Ja, maar wij geven die menschen wat hun toekomt en dit maakt dat vrouw en kinderen tenminste nog half traktement krijgen.
7359. V. Het is eene opvatting van recht waarover wij niet hebben te oordeelen De Commissie vraagt alleen. Hebt gij naar aanleiding van de Vraagpunten en de Schets eenige opmerkingen te maken die gij ons wenscht mede te deelen?
A. Ja.
7360. V. Dan willen wij die gaarne hooren.
A. Ik geloof dat de heeren die onze fabrieken hebben bezocht, de overtuiging zullen hebben verkregen dat niets is gespaard voor goede, gezonde en luchtige ateliers. Het is voor ons pijnlijk te moeten zeggen dat voor ons kleine Rijk onze productie te groot is. Wij moeten ook voor andere landen werken, maar de omstandigheden van andere landen bederven veel voor onze werklieden.
Vraagt men hoe dat kan zijn, dan is het antwoord zeer eenvoudig. Alle die fabrieken vervaardigen wel eens meer dan aan de gewone klanten wordt verkocht. Dit geschiedt omdat de werklieden niet voor eenigen tijd kunnen worden weggezonden. Men fabriceert dus en magasin, en die overproductie moet coûte qui coûte worden afgezet, zij het soms 20 pet. beneden den prijs. Daardoor heeft men nog meer voordeel dan wanneer het gansche personeel gedetracteerd en de gansche fabriek gebouleverseerd wordt.
Nu komen de vreemdelingen uit Oostenrijk, Pruissen, Belgie en Frankrijk op een gegeven oogenblik met hunne overproductie hier te lande aan de markt, en verkoopen op dezelfde grondslagen als wij. Dan verschijnen de sluwe kooplieden uit Amsterdam en Rotterdam en vragen ons of wij tegen denzelfden prijs als die vreemdelingen kunnen leveren. Dit bederft voor ons zeer de markt in vele zaken; wij hebben geen reciprociteitsrechten, en onze werklieden worden door dien toestand op vreeselijke wijze gedrukt. Limburg ligt aan Nederland als een oorbel aan een oor; wij zitten in een traliewerk als een dier in de kooi; wij kunnen voor- noch achteruit en vinden overal douanen. Wij staan daar tegenover de strenge Pruissen en de Belgen. Wat heeft de patroon daarmede te maken? zult gij vragen. Zeer veel. De werkman buiten onze grenzen verkeert in eenen geheel anderen toestand dan wij. Die buitenlandsche patroons zijn vrijer en niet gedrukt als wij door overproductie; zij komen op onze vrije markt en benadeelen ons.
Nog iets anders. Limburg is nog al veraf gelegen. Bevonden wij ons in het hart van het land, in Utrecht bijv., dan zouden wij beter bedeeld worden. Het fortuin eener provincie maakt de welgesteldheid, het verteringsvermogen, de beweging, het verkeer van handel en nijverheid uit. In mijne jeugd had het Gouvernement ons noodig, lagen er 4- à 5000 man bij ons in garnizoen, werd 40 000 à 50 000 gulden aan fortificatiën aanbesteed, en werden met al de troepen manoeuvres gehouden, groote sommen verteerd, en bedeelde men ons ook behoorlijk uit de Staatskas. Doch later had Holland ons niet meer noodig; de militairen gingen heen, 18 jaar geleden werden de vestingen geslecht, en sedert zijn er hoogstens 20 huizen bijgebouwd; Waarom dit alles? Omdat men zoolang gewacht heeft tot halve gemeenten bijna in de omliggende streken bijgebouwd zijn. Bezoek de gemeenten om ons, Tongeren, Hasselt, Luik, Verviers, Aken, die als een halve maan om ons liggen. Wat hebben die gemeenten geprofiteerd tegenover ons. Het is treurig te zien wat wij zijn achtergebleven in de laatste halve eeuw.
En wat is er nu nog bijgekomen! Alle vermogende personen hebben Maastricht verlaten. De toestand is lang niet hetgeen die geweest is. De werkman is
| |
| |
nog de cenige die wat geld in beweging brengt, want wat hij verdient wordt door hem uitgegeven. Nu worden wij niet eens gesteund en boven water gehouden, zooals de buitenlanders, die ons zulk eene verschrikkelijke concurrentie aandoen voornamelijk Duitschland. En die heeren vullen zich de zakken uit de Staatskas en geven aan philantrophische en andere zaken, maar bij ons wordt niets gedaan.
Wat zal nu deze Commissie uitwerken? In onze ongelukkige provincie wat severiteit voor den werkman, zoodat man, vrouw en kinderen niet genoeg kunnen verdienen zooals heden, nu hij zekere vrijheid heeft. Ik recommandeer de heeren goed attent te zijn op hetgeen gezegd wordt omtrent den ongelukkigen toestand van Limburg.
Daarenboven zijn hier in deze streken fortuinen, couponknippers, menschen, die geld verteren, waar een elk van geniet: de wereld is een ketting, de een leeft van den ander. Bij ons is dit niet zoo. Die heeren betalen geen belasting aan den Staat, maar wij zijn nooit vergeten bij het opleggen van lasten, want ik betaal 12 tot 18 pet. grondbelasting van de opbrengst van het land. En waar zijn de couponknippers, die daarvan iets betalen?
En dan vraag ik: wat komt van al de Staatsuitgaven aan onze provincie ten goede? ik laat dit aan het oordeel van de heeren over, die dit nog beter weten dan ik.
Als niet door de energie van mijn vader fabrieken in Maastricht waren opgericht, dan zou men eens zien wat een armzalig plaatsje Maastricht zou wezen.
7361. V. Het zijn belangrijke punten, die gij hebt aangeraakt. Niets zou mij persoonlijk aangenamer zijn, dan met u van gedachten te wisselen over hetgeen gij gezegd hebt, en waarover - ik wil het eerlijk bekennen - ik het in meer dan een opzicht niet met u eens ben. Maar ik behoor in acht te nemen, nadat ik natuurlijk de beleefdheid gehad heb u niet in de rede te vallen - wat onheusch zou zijn tegenover u, die hierheen zijt gekomen - de grenzen, die uit den aard der zaak getrokken zijn aan ons recht om de zaken te behandelen. Wij mogen niet gaan buiten den kring van de twee onderwerpen van de enquête; en hetgeen gij hebt uiteengezet, ligt - ik zou bijna zeggen geheel en al - buiten datgene wat wij moeten behandelen. Tot mijn spijt kan ik dus niet ingaan op het door u gesprokene, en moet ik op een punt terugkomen dat binnen de grenzen van onze enquête ligt.
Gij hebt u dan, naar ik meen u te hebben hooren verzekeren, vooral laten leiden door den wensch om alles te keeren wat tot severiteit kon aanleiding geven in het lot van den werkman. Dat werd immers goed verstaan?
Dan wensch ik u, in verband met uwen meer specialen werkkring, het toezicht op constructie en bouw, de vraag te doen of gij ook belast zijt met het bouwen der ovens?
A. Voor een deel valt dit onder miin beheer, maar aangezien het eene speciale zaak is, wordt dit meer overgelaten aan de mannen van het vak.
7362. V. Dus de bouw van de ovens behoort niet tot uw departement?
A. Die staat wel onder mijne surveillance, het wordt op mijn kantoor behandeld, maar speciale vakmannen doen die zaak uitvoeren.
7363. V. Dus de ovens staan dan toch wèl onder uw superintendence?
A. Ja.
7364. V. Dan zou ik u willen vragen, met het oog op die ‘sevèriteit’ van het lot van den werkman, waarvan gij zoo even spraakt, of de ervaring u niet heeft geleerd dat het voor het lot van den werkman wenschelijk zou zijn het aantal uwer ovens eenigszins uit te breiden?
A. Dat zou natuurlijk geen nadeel doen, maar ik geloof niet, dat er fabrieken zijn, die in verhouding zulk een groot getal ovens hebben. Voor die ovens is veel ruimte en kapitaal noodig.
7365. V. Gij erkent, dat het niet tot nadeel van den werkman strekken zou?
A. Neen.
7366. V. Erkent gij niet, dat de toestand, zooals die op het oogenblik is voor den werkman in de fabriek, in dat opzicht misschien wel wat te wenschen overlaat?
A. Dat ontken ik niet.
7367. V. Brengt het beperkt getal
| |
| |
van die ovens, ik meen dat gij er 22 hebt.....
A. Dat is de afdeeling van mijn broeder, daarvan ben ik weinig op de hoogte.
7368. V. Ik vraag: brengt het beperkt getal van die ovens, in verband met de zeer groote en zeer uitgebreide vraag naar uw fabrikaat, waarin uw fabriek zich gelukkig dan toch in eene zeer ruime mate mag verheugen, brengt dat beperkt getal van die ovens niet mede, dat nu van de menschen gevergd moet worden, dat zij soms onder zeer harde omstandigheden gedwongen worden tot werkzaamheden, die misschien op de grens zijn van bijkans niet uitvoerbaar te zijn?
A. Ik zou daaraan twijfelen, maar ik moet ronduit bekennen dat ik in die afdeeling weinig kom. Als het avond is, ben ik blij als ik in mijn afdeeling gedaan heb.
7369. V. U weet dus niet wat daar omgaat?
A. Meestal niet.
7370. V. Meestal? Dus u komt er toch wel een enkele maal?
A. Ja, als ik er doorkom om naar mijn afdeeling te gaan, maar ik heb u straks gezegd, dat ik mij met mijn eigen afdeeling bemoei en weinig met die van anderen.
7371. V. Dus u weet niet, wat daar omgaat?
A. Wel natuurlijk, als ik mijn oogen open heb, moet ik wel zien, maar ik bemoei mij er niet mee.
7372. V. U kunt dus omtrent hetgeen daar gebeurt geen verklaringen afleggen?
A. Ik weet niet of het daar koud of warm is .....
7373. V. U raakt het punt aan! Het is er warm; men zou kunnen zeggen, dat het er overdreven heet is. Is dat niet de waarheid?
A. Tegenover andere fabrieken is de onze een van de best gemonteerde, er zijn er waarschijnlijk geen die een zoo groote afwisseling van ovens hebben.
7374. V. Gij zegt dat deze zaak niet onder uw departement behoort; ik meende daar straks bespeurd te hebben dat dit wel het geval was, maar na uwe stellige verklaring, is dat dus, naar ik wil aannemen eene dwaling van mij geweest. U kunt hierover dus geen mededeeling doen, wij berusten daarin natuurlijk. Veroorloof mij echter eene vraag: wat kost de constructie van zoo'n oven? Is dat eene belangrijke som?
A. Ik geloof dat het niet alle dezelfde zijn; ik heb er mij ook niet om bekommerd.
7375. V. Mijn vraag aan u juist is toch niet onredelijk. Gij zijt de ingenieur, de man van machines, van bouw, van daarstelling, en mijn vraag aan u, die lange jaren als zoodanig het bewind voert: kunt gij en gros opgeven wat het bouwen van zulk een oven kost? mag toch wel worden gedaan en een antwoord daarop mag wel van u worden verwacht?
A. Ik geef u mijn woord van eer dat ik er nooit eene berekening van gemaakt heb; want wanneer er een oven moet gemaakt worden, dan vragen wij niet wat hij kost. Ik raam zulk een oven op twee, drie duizend gulden.
7376. V. Dát is het cijfer, waar het mij om te doen is, en wanneer gij dat straks reeds gegeven hadt, dan hadden wij eenige vragen kunnen vermijden.
De constructie van zulk een oven kan dus althans niet buitensporig hooger gesteld worden dan het door u genoemde cijfer?
A. De juistheid van mijn cijfer kan ik u niet waarborgen.
7377. V. Wij spreken over de kosten, en zonder u te bepalen op eenige honderde guldens of wellicht het dubbele der door u genoemde som, hebt gij als kosten opgegeven f 2000 á f 3000. Nu hadt gij nog een ander bezwaar voor den aanbouw van ovens, namelijk gebrek aan plaats. Zoudt gij dit bezwaar eenigszins willen toelichten?
A. De stad kan geen terrein voor aanbouw missen.
7378. V. Hebt gij aanvrage gedaan om nieuwen grond te verkrijgen tot uitbreiding uwer ovens?
A. Dat zou onnoodig zijn. Bij de fabriek heeft men de Boulevard van de Boschpoort af, zeker een 1000 meter lang, en daarachter de terreinen van het goederenvervoer van den spoorweg. Aan grond is dus niet te denken.
7379. V. Mijne vraag is deze: verklaart gij dat er geen terreinen voor u
| |
| |
beschikbaar zijn waarop gij het getal uwer ovens kunt uitbreiden?
A. Ik zou die niet kunnen verkrijgen, al wilde ik ze met goud betalen.
7380. V. Mijne vraag is niet of er juist uitsluitend door de stad gronden zouden kunnen verstrekt worden. Ik heb de vraag in het algemeen gedaan, maar gij zijt mij het antwoord schuldig gebleven. Acht gij uitbreiding onmogelijk? Ik ben met de localiteiten van uwe fabrieken niet bekend, niet mogelijk, noch op het terrein van uw fabriek, noch op de adjacentia?
Is het niet mogelijk om met goeden wil plaatsruimte te vinden ten einde het getal der ovens uit te breiden?
Ik herhaal nog eens mijn vraag: ‘Ontkent gij de physieke, materieele mogelijkheid daartoe, ja of neen?’
A. Op onze localiteit zeker. Bovendien zijn er reeds twee vergroot en de fondamenten daarvan uitgebroken,hetgeen groote kosten veroorzaakt heeft en niet noodig was. Ook heb ik toevallig in het rapport gezien, hetgeen ik anders niet zou geweten hebben, dat er twee ovens zijn bijgebouwd.
7381. V. Ik zal mijn vraag nog eens doen. Ontkent gij, dat er bruikbare grond, van wien en waar dan ook, te verkrijgen zou zijn? Bedenk u wel; is het u physiek onmogelijk, ja of neen?
A. Gij stelt eene vraag, die overdenking en onderzoek vergt. Ik geloof dat alles ter wereld kan, getuige Rotterdam, dat een spoor gebouwd heeft boven de huizen.
7382. V. Ik zal een andere vraag doen. Heeft verhooging van het getal ovens nooit bij u of in den boezem van het bestuur een punt van overweging uitgemaakt?
A. Zeker.
7383. V. Maar er is nooit toe overgegaan?
A. Ik sprak nog zoo even van de twee ovens; die bijgebouwd zijn en van de vernieuwing en vergrooting van twee andere.
7384. V. Gij hebt op het oogenplik 22 ovens; weet gij hoeveel de Céramique er heeft. Is het u onbekend dat die fabriek er 17 bezit?
A. Ja, het is mij onbekend.
7385. V. Dus gij die u met het technische gedeelte der zaak, de constructie en het outillage van de fabriek bezig houdt, gij verklaart het getal ovens van de Céramique niet te kennen?
A. Op mijn woord van eer niet,
7386. V. Als gij dat zegt is het uit: maar gij weet toch wel het getal ovens dat gij zelf hebt?
A. Het getal weet ik werkelijk niet, ook op mijn woord van eer; want de ovens zijn zoodanig eene specialiteit van mijn broeder, dat ik er mij weinig mede bemoei en mij met de andere branches bezig houd.
7387. V. Dan zal ik u met geen vragen meer er over lastig vallen.
7388. De heer Beelaerts van Blokland: Zou de getuige Regout ook aan de Commissie willen mededeelen welke waarborgen er in de fabriek tegen brandgevaar zijn genomen?
A. Wij hebben eene waterleidinginrichting die nog al studie en kosten heeft geëïscht. Wij hebben aan alle stoommachines pompen, waardoor zij uit de waterleiding gealimenteerd worden. Wij hebben een reservoir van 100 kubieke meter die afgesloten kan worden door een soupape, waarop groote drukking kan worden uitgeoefend. Als de machines stilstaan kunnen de brandspuiten met de geheele waterleiding werken. De buizen daarvan hebben 20, 15 en 10 centimeter wijdte.
7389. V. Is daar een afzonderlijk personeel aan verbonden?
A. Wij hebben onze waterleiders, brandgasten en machinisten, die er blijven slapen en die geregeld worden afgelost ook op Zon- en andere feestdagen. De chef van dienst trekt aan een grove fluit en na eenige weinige minuten moet alles gereed zijn om water te geven. Dit wordt geregeld alle Zondagen gerepeteerd.
7390. V. Wordt alle Zondagen alarm gemaakt?
A. Ja.
7391. V. Op bepaalde uren?
A. Neen, op onbepaalde tijdstippen. Dit is geheel overgelaten aan de caprice van de employé's. Dit is opzettelijk zoo gedaan omdat ik gezien heb dat zonder geregelde proefnemingen die inrichtingen geen waarde hebben. Ik weet dat de Société Saint Léonard te Luik eene
| |
| |
inrichting heeft gemaakt die fr. 30000 heeft gekost, maar volgens de verklaring van de employé's wist niemand waar de sleutels waren en vertelde men dat een kraan niet in drie dagen was open te draaien. Daarom heb ik de overtuiging dat die inrichtingen alleen waarde hebben wanneer ze herhaaldelijk beproefd worden.
7392. V. Heeft de brandwacht eene bepaalde instructie?
A. Eene geschrevene instructie.
7393. V. Heeft ieder werkman daarvan een exemplaar?
A. De chefs.
7394. V. Wordt die in een lokaal opgehangen?
A. Bij den nachtportier aan de poort.
7395. V. Niet in het wachtlokaal?
A. Dat is het wachtlokaal. Op 5 plaatsen in de fabriek staan wagens met alle benoodigdheden gereed om te vertrekken; één man kan daarmede wegloopen en zich zelf helpen. Die exercitie geschiedt des Zondags door een of twee man.
7396. V. Welke zorg draagt men voor de rioleering?
A. Voortdurend heeft doorspoeling door krachtige condensatie-stoommachines plaats, terwijl bovendien een à twee maal 's jaars een uitzuivering geschiedt.
7397. V. Hoe worden de privaten gereinigd?
A. Door luchtledige pompen, die ik in 1872, zes jaren vóór de stad Maastricht, in toepassing bracht.
7398. V. Kunt gij iets aangaande de ventilatie mededeelen?
A. Die quaestie heb ik nauwkeurig bestudeerd, en gaarne zag ik de ventilatie anders dan thans ingericht ten einde niet van de stoomkracht af te hangen.
Ik heb gezocht, de warme lucht die altijd aan. de zolderingen heerscht, als hoogere temperatuur te gebruiken, door buizen van dun metaal omwikkeld met houten kokers naar het dak te brengen, en daardoor aan de ateliers die van de slechtste conditie zijn, betere lucht te bezorgen.
7399. V. Zouden er verbeteringen aan te brengen zijn in de zuiverheid van de atmosfeer der lokalen ten dienste van den werkman, ter verwijdering van de stoffen die daar zweven?
A. Dat zou nog te volmaken zijn, maar het zou te veel kosten. De moeilijkheid is het invoeren van versche lucht zonder tocht. Elk gebouw is daartoe niet geschikt. Dit is mij bijv. zeer gelukt in den paardenstal, waar 200 kubiek meter per uur en per paard, zonder tocht, verkregen wordt.
7400. De heer Ruys van Beerenbroek: Zou dat stelsel in den paardenstal toegepast, ook in te voeren zijn in de werklokalen waar gij uwexhausters hebt? Bijv. in de glasslijperijen, in de lokalen waar de aarde gevormd wordt tot potten enz.?
A. Dat zou eene afzonderlijke studie vorderen om dat te beantwoorden; er zijn veel kosten mede gemoeid, en het hangt van de localiteit af, elk feit zou op zich zelf beoordeeld moeten worden.
7401. V. De groote nieuwe gebouwen zijn immers van nog geen ouden datum?
A. Neen, de geheele fabriek is bijna vernieuwd sedert 20 à 25 jaar.
7402. V. Toen de exhausters werden aangeschaft, hadt gij toen al die ventilatie in den paardenstal?
A. Die zijn zoo wat te gelijk aangebracht.
7403. V. Gij hadt toen dus nog geen ondervinding omtrent uw stelsel opgedaan?
A. Nog niet, bovendien was het zeer kostbaar.
7404. V. Als technicus van de fabriek houdt gij u met al deze dingen bezig, en hebt gij waarschijnlijk gezien wat in het buitenland op dit terrein gedaan is. Hebt gij nog het een en ander gezien dat in uw fabriek in practijk zou kunnen gebracht worden?
A. Ik heb alle wereldtentoonstellingen, te beginnen met die van 1851 te Londen, bezocht, drie, vier weken lang.
Toen ik in Amerika was, heb ik er verscheidene dagen aan gegeven om speciaal die zaken aangaande brand, gas, ventilatie en verwarming na te gaan. Men was daar ver gevorderd in de verwarming door vapeur surchauffée en eau sursauffée; ik heb dat alles onderzocht om het op mijne nieuwe gebouwen in toepassing te brengen. Bij het oprichten van een nieuw gebouw kost zoo iets niets meer, terwijl het in toepassing brengen daarvan op een oud gebouw
| |
| |
alles zou ten onderste boven werpen.
7405. V. In de glasslijperij hebt gij eene exhauster, zooals wij gezien hebben. Acht gij die in andere lokalen ook niet noodig?
A. Neen, de ruimte is daar voldoende voor het aantal werklieden. Bovendien wordt daar bijna alles met vocht bewerkt.
7406. V. De werklieden ontvangen voor alle werktuigen machinale kracht. Wat vroeger met het pedaal moest geschieden, doet nu de stoommachine. Hoe lang is die nieuwe inrichting in de slijperij aangebracht?
A. Sedert 1834. Toen is het eerste stoommachine uit Séraing gekomen. In de aardewerkafdeeling is het echter veel later geweest.
Dat is eerst toegepast in 1873 ongeveer.
7407. V. En wanneer is de fabriek in directe verbinding gebracht met den spoorweg, voor direct vervoer van kolen en materieel?
A. Ook ongeveer in 1873, toen de boulevards zijn geslecht.
7408. V. Alle kolen worden dus langs dien verbindingsweg aangevoerd?
A. Neen, dat gebeurt ook per schip, omdat zulks goedkooper is.
7409. V. Is dat nog zoo?
A. Ja.
7410. De heer Beelaerts van Blokland: Gij hebt straks, in verband tot het lot van den werkman, gesproken over de nadeelige voorwaarden waaronder de nijverheid tegenwoordig verkeert. Heeft die minder gunstige toestand reeds tastbare gevolgen gehad voor den werkman?
A. Er wordt gedaan wat gedaan worden kan. Meer machineriën, meer verdeeling van arbeid, alles wordt aangewend om aan de concurrentie het hoofd te bieden.
Als wij gedurende de laatste jaren geen reizen, studiën en veranderingen hadden gemaakt, dan konden wij den boel wel sluiten. Wij moeten beterkoop werken dan het buitenland.
7411. De Voorzitter: Ik geloof niet, dat dit het volledige antwoord is op de vraag, die de heer Beelaerts van Blokland deed. De vraag is: hebben er loonsverminderingen plaats gehad in den laatsten tijd? Wat gij daar zooeven mededeeldet zou het feit moeten heeten te verklaren, maar de vraag is, of het geschied is?
A. Dat zijn weer zaken die minder in mijne afdeelingen voorkomen; mijn broeder Pierre, die Maandag zal komen, kan meer détails geven.
7412. V. Dus gij zijt niet op de hoogte van de loonsverminderingen, die op de fabriek plaats hebben?
A. Ik weet wel, dat het aanschaffen van nieuwe machines daarop van invloed is geweest.
7413. V. Assureert gij u zelf?
A. Wij zijn bij 25 of 30 maatschappijen te Amsterdam geassureerd.
7414. V. De heer Ruys van Beerenbroek: Een enkel punt wil ik nog aanstippen. Gij hebt in de lange toelichting, die gij gegeven hebt, gezegd, dat de werklieden van uwe fabriek, die in Maastricht wonen, recht hebben op de hulp van het armbestuur, omdat het Maastrichtsche ingezetenen zijn. Maar het is een feit dat op uwe fabriek, misschien ook op andere te Maastricht, lieden van de buitengemeenten komen, die zich te Maastricht vestigen. Later wanneer zij na eenigen tijd armlastig worden, dan komen zij ten laste van het armbestuur. Ik discussieer deze zaak niet, maar constateer alleen het feit en wijs op de gevolgen.
A. Ja, enkele malen komt dat voor, maar de boeren blijven liever buiten wonen. In 8 van de 10 gevallen vestigen zij zich niet te Maastricht.
Maar, Mijne Heeren, ik wensch de aandacht nog op een bijzonder punt te vestigen. Ik zou ten sterkste aanraden dat bepaald werd, dat de kinderen, die in de industrie zullen geplaatst worden, gedurende de eerste twee jaren medisch werden onderzocht, om na te gaan of zij wel voor hun vak geschikt zijn.
Nu neemt men de kinderen maar aan als zij de zoon van een werkman zijn, zonder na te gaan of zij misschien niet eene ziekte hebben die hen ongeschikt maakt voor het vak. Men zou de kinderen verder na een jaar werkens nog eens kunnen onderzoeken om te zien of zij geschikt blijven.
7415. V. Geschiedt dit dan nu in uwe fabriek?
A. Ik heb er lang voor gepreekt, en
| |
| |
het eindelijk pas klaar gekregen. De werklieden en de opzichters werkten het sterk tegen, zij zeiden: wat, moeten de kinderen gekeurd worden, dan wil ik ze niet op de fabriek hebben.
7416. V. Dus gij hebt het niet klaar gekregen?
A. Het is nu begonnen.
7417. V. Ik geloof dat er eene kleine verwarring heerscht. Van vorige getuigen, ook van uw broeders, hebben wij vernomen dat er bij de aanneming aan de fabriek van kinderen een medisch onderzoek plaats heeft; maar gij spraakt van eene herhaling van dat medisch onderzoek van de kinderen die op de fabriek werkten, en daarvan hebben wij niets vernomen.
A. Dat laatste bestaat nog niet.
7418. V. Dus dat herhaalde medische onderzoek op de fariek, dat gij zoudt wenschen, is op dit oogenblik nog niet ingevoerd?
A. Neen
7419. De Voorzitter: Ik bedank u voor de gegeven inlichtingen.
Eug. Regout. |
|