| |
Verhoor van den heer dr. W.P. Ruysch.
7252. De Voorzitter: Wilt gij ons uw naam, voornamen, betrekking, ouderdom en woonplaats opgeven?
A. Wilhelmus Pieter Ruysch, referendaris bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, oud 39 jaren, wonende te 's Gravenhage.
7253 V. Voordat gij uwe tegenwoordige betrekking aanvaarddet, waart gij adjunct-inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht te Maastricht, niet waar? Gij zijt dat geweest tot October 1884. Wanneer hadt gij die betrekking aanvaard?
A. In October 1879.
7254. V. Dus gij zijt vijf jaren in Limburg adjunct-inspecteur geweest?
A. Ja.
7255. V. Gij hebt, gelijk ik met zekerheid meen te weten in die vijfjaren verscheidene der industrieele inrichtingen, die te Maastricht bestaan, uit een hygiènisch oogpunt met zorg bezocht. Daarvan is menigmaal uit geschriften, door u uitgegeven, gebleken, en zijn ook de sporen te vinden in de officieele verslagen, van Regeeringswege in dien tijd te dezer zake openbaar gemaakt. Wij hebben ondersteld, dat, juist met het oog op de door u gemaakte ervaringen, er misschien aanleiding voor u zou zijn om het een of ander aan de Commissie mede te deelen, in verband natuurlijk met den engen kring van vragen, die op den weg van haar onderzoek liggen.
Wilt gij soms, alvorens wij enkele van de speciale fabrieken gaan bespreken, die gij meer bijzonder bezocht hebt, in het algemeen ons het een of ander over de industrieele toestanden, natuurlijk met het oog op deze enquête mededeelen?
Wilt gij ook iets mededeelen over den hygiènischen toestand van de arbeidende bevolking te Maastricht en in Limburg? Is die gunstig of ongunstig?
A. De totale indruk, dien ik van den gezondheidstoestand ontvangen heb, is, met uitzondering van enkele groote fabrieken, eerder gunstig dan ongunstig.
7256. V. Gij maakt terstond eene belangrijke reserve, door te zeggen ‘met uitzondering van enkele fabrieken’. Ik onderstel dat gij bedoelt eenige groote fabrieken te Maastricht?
A. Ja, en ook twee groote fabrieken te Bleyberg en te Altenburg, die op de grens tusschen het Nederlandsch en het Belgisch grondgebied liggen, waar vele Nederlandsche arbeiders werken. Ook kunnen daaronder gerekend worden enkele kleinere fabrieken, waar evenwel slechts weinig personen werken.
7257. V. Welke zijn de groote fabrieken te Maastricht, waarop gij, bij het maken uwer reserve, het oog hadt?
| |
| |
A. Inzonderheid de fabrieken van aardewerk en glas.
7258. V. En misschien ook in een bepaald opzicht de papierfabrieken?
A. Ja, in zoover dat, wanneer niet alle noodige maatregelen van voorzorg tegen besmettelijke ziekten genomen worden, die fabrieken een bron kunnen worden van nadeel voor de bevolking en zij daarom in de eerste plaats in aanmerking verdienen te komen bij de beoordeeling door de geneeskundige ambtenaren, of hetgeen daarbinnen geschiedt nadeelig kan zijn voor de omgeving en dus ook voor de openbare gezondheid. Overigens verkeerden de lieden, die in de papierfabrieken arbeidden over het algemeen in gunstigen gezondheidstoestand.
7259. V. Uwe laatste mededeeling geldt, om de zaak bij haar naam te noemen, de gevallen van pokziekten?
A. Ja, en in het algemeen alle besmettelijke ziekten die door bacteriën worden overgebracht.
7260. V. Over het algemeen hebt gij slechts aangename herinneringen omtrent de wijze, waarop gij in de fabrieken in Limburg in uwe betrekking werdt toegelaten?
A. Voortdurend genoot ik de meest aangename ontvangst.
7261. V. Vorderde men ooit van u dat gij een der preservatieve maatregelen zoudt nemen, waartoe art. 5 der wet op het geneeskundig Staatstoezicht den eigenaren van fabrieken het recht geeft?
A. Neen.
7262. V. En hebt gij in het algemeen reden tot voldoening en tevredenheid aangaande de wijze waarop uwe opmerkingen en adviezen, na gezet onderzoek met kennis van zaken gegeven, werden ontvangen?
A. Ja; wat betreft de ventilatie, den afvoer van vuilnis, de inrichting der latrines, de zorg voor drinkwater, werden natuurlijk uit een technisch oogpunt verschillende opmerkingen gemaakt, en in vele opzichten is daaraan gevolg gegeven. Soms, als het niet anders mogelijk was, met groote kosten; in andere gevallen was er reeds gevolg gegeven aan het advies van mijne voorgangers, of wel elders een advies ingewonnen.
7263. V. Het spreekt vanzelf, dat bij het opvolgen van die adviezen billijkerwijze rekening moet gehouden worden met de eischen, die uit den aard der zaak de nijverheid van haren kant mag stellen, opdat haar het leven niet ondragelijk worde gemaakt, en zij niet gedwongen worde tot uitgaven, welke het rendement niet dragen kan. Dit daargelaten, zijt gij in het. algemeen niet onvoldaan over den goeden wil der fabrikanten om zooveel doenlijk uwe raadgevingen op te volgen?
A. Te minder, omdat ik er geweest ben in eenen voor de nijverheid zeer nadeeligen tijd, zoodat zelfs eene papierfabriek te Houtum gesloten werd omdat niet in alle opzichten voldaan werd aan de eischen, die gesteld werd bij de oprichting.
7264. V. Hebt gij ook bespeurd dat, wanneer aan de werklieden iets werd voorgeschreven of aan de hand gedaan, dat dienstig kan wezen om ze te beveiligen tegen ziekte, besmetting of schade, of zij dan gezind waren zich daarnaar te voegen, dan wel of zij eene zekere mate van onverschilligheid of roekeloosheid toonden?
A. In het algemeen was de indruk gunstig, maar dit neemt niet weg dat in sommige omstandigheden, waar het lastig werkte, en vooral à la longue, zooals het dragen van contra-respirateurs, herhaaldelijk van de zijde der fabrikanten en ook van de doctoren geklaagd werd, dat wat voorgeschreven was toch niet werd nageleefd. Onder andere heeft de heer Regout mij verteld bij het bezoeken van zijne fabriek, dat onder de mengers door verscheidene die contra-respirateurs op zijde werden gelegd.
7265 V. Gelooft gij dat de contrarespirateur, dien gij zelf waarschijnlijk wel eens beproefd zult hebben om te zien hoe hij is in het gevoel, dien tegenzin bij den werkman ondervindt uit een soort van aangeboren traagheid of sleur?
Men zou zeggen bij de wetenschap, die bij de arbeiders toch wel levendig zal wezen, dat zij met gevaarlijke dingen omgaan, dat, wanneer er hetzij van de zijde der patroons, hetzij van andere welwillende zijden, dingen aan de hand
| |
| |
worden gedaan om het lot van den werkman te verzachten, de menschen die zaken greti met beide handen zouden aannemen ?g
A. Het is onbetwistbaar waar, dat het loopen met zulk een contra-respirateur zeer onaangenaam is, zoodat velen er de voorkeur aan geven om de gewone lucht in te ademen.
7266. V. De gewone lucht? De lucht van een aardewerkfabriek, en dàt is toch geene frissche berglucht?
A. Dat ben ik volkomen met u eens, maar de voordeelen, die de hygiène aanbiedt, worden niet altijd door de arbeiders op den waren prijs gesteld. Bovendien is ook bij hen de zucht tot navolging groot, zoodat wanneer de een het werktuig wegwerpt, de andere hem spoedig volgt.
7267. V. Ik zal eene andere zaak noemen, die niet iets is dat à la longue lastig is. Zooals gij licht begrijpen zult, is het kleed dat de arbeider aan heeft, met name op de borst, zwaar bezet met stof.
Nu werd ons medegedeeld dat meermalen aan de menschen op het hart wordt gedrukt om, bij het einde van den arbeid, niet het stof af te kloppen, terwijl zij de kleêren nog aan het lijf hebben, maar dat liever te doen in de open lucht, doch dat zij van hun verkeerde gewoonte niet zijn af te brengen en maar op hun kleeren kloppen en slaan, met het effect, dat de stof juist opstijgt tegen den mond en dus opzettelijk in meerdere mate dan volstrekt noodzakelijk is doordringt tot de ademhalingsorganen. Hebt gij in die richting wel iets opgemerkt?
A. Neen, dat niet; maar daar waar hun gelegenheid gegeven wordt om gevaren te ontgaan, wordt er in het algemeen wel gebruik gemaakt. Onder anderen heeft de heer Regout de verzekering afgelegd dat, sedert den raad die afgegeven is om niet meer te schaften in het gebouw van de glazuurderij, waar loodpraeparaten worden gebruikt, de zindelijkheid is toegenomen en in ieder opzicht verbetering is waar te nemen, ook wat betreft den algemeenen gezondheidstoestand.
Een tweede voorbeeld daarvan is de papierfabriek, waar zoowel op mijn advies en dat mijner voorgangers, als waarschijnlijk door den directeur proprio motu, maatregelen zijn genomen om besmetting van pokziekte te voorkomen zooals daar zijn het verwisselen van de kleederen, het wasschen van de handen, in het algemeen reinigingsmiddelen.
7268. V Wat ge daar zegt is bemoedigend, maar ik wil tot verklaring van de vraag, die ik stelde, mededeelen, dat het feit, waarop ik wees, als mijne memorie mij niet bedriegt, ons juist is medegedeeld door den heer Louis Regout, die uit eigen ervaring klaagde over de moeite, waarmede men te kampen heeft wanneer men de menschen ten goede wil zijn en beschermen.
A. Ik wil alleen doen opmerken, dat dit veel afhangt van den aard der voorzorgen; zijn zij van dien aard, dat zij gemakkelijk kunnen worden nageleefd, zoodat de directeur zooveel mogelijk zelf er voor zorgen kan, dan zal het wel gaan, maar niet, als er eenige moeilijkheden aan de voorzorgen verbonden zijn.
7269. V. Hebt gij gedurende de jaren, dat gij in Maastricht waart en de fabrieken bezocht, ook afmattenden of bedenkelijken arbeid waargenomen van aankomende jongens en meisjes? Ga daaromtrent eens even uwe herinnering na.
A. In de fabrieken van Limburg heb ik dit niet bespeurd, maar daar is een ander punt waarop ik uwe aandacht wel wenschte te vestigen, dat is het werken van de Limburgsche kinderen in de steenbakkerijen op de Duitsche grens.
7270. V. Maar op Hollandsch gebied?
A. Hollandsche kinderen
7271. V. Ja maar, op Hollandsch gebied?
A. Neen.
7272. V. Dus daar hebben wij niets te zeggen. Wij willen echter gaarne hooren wat u daarover te zeggen hebt.
A. Ik meen mij te herinneren dat mij, toen ik de gemeente Born bezocht, omdat daar een geval van pokken voorkwam, door verschillende ingezetenen sub rosa werd medegedeeld, dat er zwermen van kinderen op jeugdiger leeftijd dan de wet toelaat, werden ver- | |
| |
voerd naar de Duitsche grenzen, om daar in de steenbakkerijen werkzaam te zijn. Ik herhaal, dat ik de zaak niet heb kunnen onderzoeken, maar de mededeeling is mij van verschillende zijden toegekomen, en ik heb daarom gemeend er uwe aandacht op te moeten vestigen. Verder werd mij nog medegedeeld, dat de behandeling, die deze kinderen op de Duitsche grens ondergingen, niet te best was.
7273. V. Maar op ons eigen Nederlandsch gebied heeft u in Limburg dus geen kwaad van dien aard, wat betreft aankomende jongens en meisjes, althans niet in belangrijke mate, waargenomen.
A. Neen.
7274. V. En u heeft waarschijnlijk de overtuiging dat redelijkerwijze gezegd mag worden, dat de wet van 1874 op den kinderarbeid in Limburg behoorlijk wordt nageleefd?
A. Voor zoover ik kan oordeelen, is er geen reden om het tegendeel te onderstellen.
7275. V. Hebt gij in Limburg ook opgemerkt dat er van meisjes van 18, 20 jaren en van getrouwde vrouwen arbeid gevergd werd, waarvan gij begreept dat het uit een hygiènisch oogpunt beter ware dat zulke arbeid niet door haar werd verricht?
A. Het is mij niet opgevallen, dat in het bijzonder de vrouwen en meisjes in de fabrieken werkende, van dien arbeid nadeelige gevolgen voor hare gezondheid ondervonden.
7276. V. Ook niet uit een moreel oogpunt? Ik weet wel dat gij niet in Limburg zijt geweest om te moraliseeren, maar lettende en met goeden wil lettende, zooals gij gedaan hebt, op de hygiènische zijde van het probleem, kon het ook zijn dat u iets van den anderen kant opgevallen was?
A. Er zijn mij klachten van dien aard ter ooren gekomen, maar zelf heb ik geen geval waargenomen.
7277. V. Gij hebt dus geen toestanden gezien, die u uit dat oogpunt troffen?
A. Als hygiènist trof het mij, dat gehuwde vrouwen met groote huisgezinnen in die fabrieken werkzaam zijn Ter wille van hare gezondheid en van die harer kinderen zou het wenschelijk geweest zijn, dat zij niet in de fabriek hadden gewerkt, maar thuis op de zaken hadden gelet.
7278 V. Gij hebt nooit het ledigen der ovens in de fabriek van de firma Regout gezien?
A. Bij het ledigen ben ik niet geweest. Ik heb alle inrichtingen gezien, maar de ovens waren op dat oogenblik gesloten.
7279. V. Dus daaromtrent hadt gij geene gelegenheid om iets te zien?
A. Ik heb de fabriek eens nauwkeurig onderzocht en toen waren de ovens gesloten. Bij informatie werd mij gezegd, dat zij werden afgekoeld.
7280. V. Gij hadt dus geene gelegenheid om met eigen oogen waar te nemen. De vraag hield strikt verband met mijne voorafgaande omtrent de moraliteit.
Maar hoe is nu in het algemeen uw indruk over den toestand en de locale gesteldheid van de fabrieksgebouwen in Maastricht? Wellicht zal het u aangenamer zijn afzonderlijk de fabrieken op te geven, waaromtrent gij in staat zijt ons eenige mededeelingen te doen. Anders heeft de vraag een wel wat te algemeen karakter.
A. Wat betreft de groote fabriek van de firma Regout, waar omstreeks 3000 menschen werkzaam zijn, zelfs daaromtrent is het moeilijk een generaal oordeel uit te spreken. De best geventileerde en grootste lokalen toch kunnen in dit geval schadelijker zijn voor de personen die er in werken, dan in dat opzicht minder goede vertrekken. Onderanderen de groote zaal, waar de randen worden gevormd en het vaatwerk gedroogd, heeft elke arbeider, als ik mij niet bedrieg, 20 kubiek meter lucht. Dat is meer dan men, niet alleen hier in de verblijfplaatsen onzer landskinderen, maar zelfs in de hygiènisch ingerichte kazernes in het buitenland aantreft. Dit neemt echter niet weg, dat ten gevolge van den aard van het werk, de lucht zoodanig wordt bezwangerd met scherpe stoffen, dat het verblijf er gevaarlijker wordt dan in minder ruime, zooals bijv. de glassnijderij.
Dus wanneer men die localiteiten beschouwt, zijn er verschillende factoren, onder anderen de vierkante oppervlakte, de kubieke inhoud, de ventilatie, de
| |
| |
verwarming, de besproeiing; eerst als men die factoren behandeld heeft, zou het mogelijk zijn over eene zaal te oordeelen. Men begrijpt dus, dat het zeer moeilijk is een oordeel uit te spreken over alle in het algemeen. Doch in het algemeen heeft zich de overtuiging gevestigd, dat moeite noch kosten zijn gespaard om den toestand te verbeteren; en wanneer ik de vroegere verslagen naga en mijne eigene ondervinding raadpleeg, kom ik tot de overtuiging dat de toestand gunstiger is dan die voorheen was.
De glasblazerij, glassnijderij en glasslijperij werden achtereenvolgens bezocht, en daarna de localiteiten, waar de grondstoffen werden vermengd en bewerkt.
In de glasblazerij loopt een dakruiter over de geheele lengte van het gebouw, en aan ééne zijde vindt men daar jaloeziën, die een groot gedeelte van den muur uitmaken, zoodat voortdurend eene krachtige ventilatie wordt opgewekt, die bovendien ondersteund wordt door gaten nabij den vloer. De arbeiders, die daar werken, zijn licht gekleed, en naar mij verzekerd werd, gewennen zij zich langzamerhand aan de warmte die uitstraalt van den oven, midden in de zaal staande.
Wat betreft den gezondheidstoestand van het personeel, dat daar werkt, mij werd door den heer Regout verzekerd, dat die over het algemeen gunstig was. Ik heb onder anderen geïnformeerd of gevallen van emphyseem, bronchitis en pneumonie voorkwamen, maar het antwoord was dat die zeer weinig waren. De totaal-indruk, dien ik van het personeel, dat daar werkte, verkreeg, was gunstiger dan in de andere afdeelingen, waarop ik zoo aanstonds terugkom. Mij werd medegedeeld dat het personeel wel last had van rheumatische aandoeningen, dat mij zeer begrijpelijk voorkwam, omdat de ventilatie, al is die zeer gunstig in het belang van voortdurenden aanvoer van versche lucht, zoo krachtig kan zijn dat zij tocht veroorzaakt. Ook werd niet ontkend, dat enkele gevallen van acute longontsteking voorkwamen, niet te verwarren met tuberculose en chronische aandoening der luchtwegen, en dan ook niet toe te schrijven aan de behandeling van het glas, maar het gevolg van het vatten van koude door dien luchtstroom van verschillende zijden.
De glasslijperij is eene serie van lange zalen, van boven met tuimelramen. Volgens mijne ook door geneeskundigen bevestigde inlichtingen, was de toestand der arbeiders ook in die afdeeling gunstig.
In de afdeeling glasslijperij geschiedt, naar ik meen, de ventilatie mede door tuimelramen, terwijl de glasschijven voortdurend vochtig gehouden worden. In het algemeen is althans daaromtrent aan die beide factoren der hygiène voldaan. Dit neemt evenwel niet weg, dat ziekten en overlijden daar talrijk voorkomen. Hier beroep ik mij op het oordeel van verschillende geneeskundigen en op de inlichtingen, door mij vóór mijn bezoek aan de fabriek ingewonnen. Over de oorzaken van die ziekten liepen de meeningen zeer uiteen. De heer Regout schrijft dien invloed grootendeels toe aan de minder solide levenswijze van den werkman, aangezien deze veel geld verdient.
De geneeskundigen meenen den hoofdfactor in twee andere omstandigheden te moeten zoeken: 1o. in het inademen der particules, die door het slijpen in de lucht zweven; 2o. in het voortdurend voorover gebogen zitten en het werken met de riemen. Te dien opzichte zegt ook Hirt, in zijn Hygiène van den arbeid, dat, wanneer die factoren te zamen komen, dit de ongelukkigste verhouding is. Ik zou hierbij nog een vierden factor willen voegen, die te veel uit het oog verloren wordt, namelijk de quaestie van besmetting. Het is nu een vrij algemeen aangenomen regel dat tuberculose zich kan overdragen door middel van bacillen, zooals dr. Koch ontdekt heeft.
En nu heeft zich aan mij de vraag voorgedaan, of in een lokaal, dat al niet te groot is, maar langs den gewonen weg wordt geventileerd door tuimelramen, waar vele arbeiders te zamen zijn en eene enorme massa scherpe stofdeeltjes in de lucht zweven, niet eene groote praedispositie bestaat voor besmetting. Voor besmetting is noodig eene wondeplaats (en die prae-disponee- | |
| |
rende omstandigheid vinden wij veel in de fabrieken) en voorts een de ziektekiem dragend organisme. Daarom zou het van belang zijn, dat tot dien arbeid alleen kinderen, wier ouders niet aan tuberculose gestorven zijn en die tevens uitstekend gezonde longen hebben, werden toegelaten. Daartoe zou eene keuring noodig zijn van alle kinderen vóór hunne toelating op de fabriek.
7281. V. Van die keuring, die misschien aan uw advies te danken is, schijnt inderdaad iets gekomen. Maar is het u ook bekend of, wanneer er een arbeider afgekeurd werd voor de aardewerk-afdeeling, die dan in een andere afdeeling van de fabriek gebruikt werd?
A. Dat feit is mij niet bekend.
7282. V. Gij hebt dus die keuring aangeraden; maar in de jaren die gij in Maastricht hebt doorgebracht, was zij feitelijk nog niet ingevoerd?
A. Zoo ver mij bekend is niet. Wat verder betreft de stokers, deze zijn aan een hooge temperatuur blootgesteld; maar te dien opzichte is mij verzekerd dat de ovens, voordat het goed er uitgehaald wordt, afgekoeld werden.
7283. V. Dat is zeker een punt, dat gij uit de tweede of derde hand hebt? Wij kunnen dus dat punt laten rusten. Want daaromtrent hebben de heeren Regout en anderen ons voldoende mededeelingen gedaan. Ga dus liever voort met uwe andere mededeelingen.
A. Bij de mengers heeft men, zooals ik reeds mededeelde, het gebruik van contra-respirateurs ingevoerd.
Het aardewerk. De lokalen waar dit wordt bewerkt, zijn zeer ruim en groot; als mijne opgaven juist zijn, hebben die 1000 kubieke meter inhoud en werken op iedere zaal 50 menschen. De werktafels der vormers worden door een venster verlicht, en de arbeid geschiedt daar machinaal. Van boven in het lokaal zijn openslaande vensters om te ventileeren, en de vloeren worden vochtig gehouden, om het opstuiven van stofdeeltjes die nedervallen te voorkomen.
In elke zaal zijn twee exhausters die 50 000 KG. lucht per uur in elke zaal brengen.
Ook viel mij op, dat in die zaal de drijfriemen omkast waren, evenals de andere werktuigen, die door hunne beweging de verstuiving bevorderen. De indruk, die men niettegenstaande die verschillende voorzorgen, krachtige ventilatie, besproeiing en omkasting van de werktuigen, kreeg, was toch ongunstig, want reeds met het oog was het zichtbaar, dat de lucht bezwangerd was met verschillende stofdeelen. Bij ons kortstondig bezoek hebben wij niet waargenomen, dat de lucht prikkelend of hinderend op onze ademhalingsorganen werkte, maar het voorkomen van verschillende personen, die ik daar aan den arbeid zag, en de mededeelingen van de doctoren die mij vergezelden, en van den heer Regout zelf, hebben mij geleid tot de overtuiging, dat de sterfte of althans de ziekte aan tering veel slachtoffers onder die arbeiders telde. Ik heb naar aanleiding van dien op de Vereeniging ter bevordering van de volksgezondheid de vraag ter sprake gebracht: in hoever of het wenschelijk was om bij het opmaken van de geneeskundige statistiek, den invloed na te gaan van de beroepen, en bij de sterfte de beroepen en de onderafdeelingen aan te geven van het werk, dat door den overledene aan de fabriek werd uitgeoefend. De Vereeniging tot bevordering der volksgezondheid heeft zich met dat denkbeeld vereenigd. Ik heb eergisteren aan een van de personen, die de zaak het warmst had ondersteund, gevraagd, hoever men er nu mede was, maar tot mijn spijt heb ik het bericht ontvangen, dat de zaak gedurende de laatste jaren minder aan de orde was geweest, zoodat zij, hoewel men zich wel voorstelde om er mettertijd toe te komen, nog niet verder gevorderd was. Ik zou aan die gegevens echter groote beteekenis hechten, en ik meen dat het niet onmogelijk is om ze te verkrijgen door middel van het gemeentebestuur,
dat, meen ik, aanteekening laat houden van de beroepen, die de aangegeven overledenen uitoefenden.
7284. V. Heeft de heer Regout u zijn sterftestaten niet laten zien?
A. Ik heb hem er wel over gesproken, en gevraagd of hij ook staten had van de sterfte en de zieken, benevens de dagen die verzuimd werden wegens ziekte. Wat hij precies antwoordde, zou ik niet meer kunnen zeggen, maar ik
| |
| |
heb er den indruk van gekregen, dat dit naar zijne meening geen zaak was, die de openbare gezondheid regardeerde.
7285. V. Met andere woorden, het bestaan van sterftestaten bij de firma Regout, dat wij mogen aannemen als een feit, is voor u niet twijfelachtig, maar op beleefde wijze is u de inzage onthouden?
A. Ik heb er geen inzage van gehad.
7286. V. Wilt u thans doorgaan met uw mededeelingen?
A. Verder viel mijn aandacht op de glazuurders, omdat dienaangaande door mijn vervanger, Verspijck, was opgemerkt, dat er verschijnselen van loodvergiftiging waren waargenomen. Het kwam mij echter voor dat maatregelen genomen werden, die voldoende konden geacht worden. Het schaften in de fabriek zelf was verboden. Er heerscht een groote reinheid, en de verplichting om zich te wasschen, alvorens de lokalen te verlaten, werd, naar mij verzekerd werd, stipt nagekomen.
7287. V. Door wien werd u dit verzekerd?
A. Door den heer Regout. Gij begrijpt dat men zich in dergelijke soort van zaken moeilijk precies herinneren kan wat 4 jaren geleden voorgevallen is, maar dat was de indruk, dien ik gekregen heb.
Verder heb ik geïnformeerd naar de behoefte van het drinkwater. Daarin werd voorzien door kraanpompen, die ter beschikking van de werklieden werden gelaten; terwijl in de heete dagen het water met Van der Veen's bitterextract werd vermengd.
Ook heb ik geïnformeerd naar de ziekenfondsen. Mij werd medegedeeld dat daarin voorzien werd door vier ziekenfondsen, die gedeeltelijk in stand gehouden werden door de werklieden en gedeeltelijk door de patroons, met 3 geneesheeren en 3 apothekers. Bij ziekte wordt, volgens dezelfde mededeeling, den werklieden 60 pct. van hun loon uitgekeerd, en bij overlijden krijgen de erfgenamen eene voldoende som voor de begrafenis.
7288. V. Dit zijn echter mededeelingen van de heeren Regout zelve, niet waar? Maar feiten omtrent die regel matige en voorloopige uitkeeringen van onderstand, zooals uit het door u zoo even opgegevene begrepen zou worden, hebt gij uit een onderzoek bij de werklieden niet kunnen constateeren? Wellicht lag het niet op uwen weg?
A. In dat opzicht zouden de heeren Marcx en Pyls u beter inlichtingen kunnen geven.
7289. V. Daaraan twijfel ik niet. Maar. u, dien wij het genoegen hebben thans voor ons te zien, weet daaromtrent geene verklaring te geven?
A. Neen.
7290. V. Mag ik u dan in verband met hetgeen gij hebt medegedeeld en ook in verband met het onderwerp dezer enquête vragen, of u als deskundige den indruk niet hebt gekregen, dat vooral het komen van jonge kinderen - altijd boven de 12 jaar - hetzij in de afdeeling aardewerk, hetzij in de glasslijperij, een zeer bedenkelijken staat heeft voor de gezondheid?
A. Jonge kinderen zijn ontvankelijker, de weefsels zijn teerder en dientengevolge is het gevaar grooter.
Wat de sterfte betreft, is in bewerking genomen een overzicht van de geheele kindersterfte, dat waarschijnlijk, als de Minister zich daarmede kan vereenigen, in den loop van dit jaar u bereiken zal, en waaruit u dan den invloed van den fabrieksarbeid der moeders op de kindersterfte beneden het jaar zal blijken, ook wat Maastricht betreft.
Gij weet dat Maastricht, hoewel het om zijn gunstige ligging een laag sterftecijfer zou moeten hebben, zoowat het midden houdt tusschen de 12 groote steden, en dat vooral de kindersterfte er zeer groot is. De laatste was te Maastricht gedurende het tijdvak 1875-1880 21,83 percent van de geborenen en gedurende het tijdvak 1880-1885 21 percent.
Nu vond ik het niet onbelangrijk denzelfden staat mede te deelen voor geheel Nederland. Hij wijst aan: in het tijdperk van 1875-80 19,81, in dat van 1880-85 18,88; en voor Limburg 15,86 in het eerste en 18,74 in het tweede tijdperk. Daaruit blijkt dus, dat de kindersterfte te Maastricht belangrijk hooger is dan de totale sterfte in Limburg op dien leeftijd en in geheel Nederland.
Daarentegen is die sterfte nog belang- | |
| |
rijk hooger te Eindhoven, Waalwijk, Gouda en Vlaardingen. Terwijl zij te Maastricht, in het tijdvak 1875-1880 was 21,83 percent van de geborenen, was zij te Eindhoven 30, te Waalwijk 31, te Gouda 33 en te Vlaardingen 32 percent.
7291. V. Ik wil nog even terugkomen op het punt, waarover ik u eene vraag stelde, toen gij deze cijfers gingt mededeelen.
Mijne vraag gold niet de sterfte van kinderen beneden het jaar - dat uit een ander aspect interessant kan zijn - maar den schadelijken invloed, dien het werken op de fabriek, en met name op deze fabriek, door jongens en meisjes van 12-14 jaren heeft op den gezondheids toestand en den levensduur. Met andere, woorden. meent gij niet, op grond van uwe ervaring en waarneming, dat het gevaarlijke werk, waarvan hier sprake is, oneindig beter te doorstaan is door arbeiders, die bijv. eerst op 15 of 16 jaren, ja misschien op nog hooger leeftijd, voor het eerst het werk beginnen, dan door kinderen die slechts even boven de grens van de wet van 1874 zijn?
A. Ja.
7292. V. Hebt gij opzichtens dit punt nog eenige cijfers mede te deelen?
A. Van belang kan het zijn de sterfte na te gaan in het tijdperk, onmiddelijk voorafgaande aan de invoering van de wet van 1874, en in het tijdperk, onmiddelijk daarop volgende. Maar die opgaven loopen over vijf jaren, en een tijdvak van vijf jaren vind ik wel wat kort om daarop een oordeel te bazeeren.
7293. V. Ik wil u uitlegging geven van de eigenlijke strekking van mijne vraag. Ik begin met te zeggen, dat ik het hoegenaamd niet bevreemdend zou vinden indien uw antwoord was ontkennend of als gij daarop het antwoord moest schuldig blijven. Mijne vraag komt hierop neder: Is het al dan niet een geconstateerd feit, dat kinderen die op 12-, 13-, 14 jarigen leeftijd aan dat gevaarlijk werk gezet worden,dit aanmerkelijk korter uithouden dan jongens met wie dat eerst op 16-, 18, 20jarigen leeftijd gebeurt?
A. Ja, daarop grondt zich mijn advies aan Gedeputeerde Staten van Limburg, waarbij wordt voorgesteld kinderen van 12 á 16 jaren niet toe te laten in met name genoemde fabrieken; tevens grondt zich daarop het voorstel om, wanneer zij in andere fabrieken worden toegelaten, dit nooit te doen wanneer niet behoorlijk aan de eischen der hygiéne is voldaan.
7294.V. Nu zijn wij op het punt, waarop ik komen wilde. En gij hebt dus juist te dier zake een advies aan Gedeputeerde Staten van Limburg uitgebracht in den tijd toen gij daar in betrekking waart? Heeft uwe ondervinding u geenerlei aanleiding gegeven om op de toen door u uitgedrukte zienswijze terug te komen, en zijt gij nog zeer stellig van meening dat, met het oog op de gevaren en schadelijke invloeden waarvan wij thans spreken, het zeer wenschelijk zou wezen dat de wet van 1874 eene verandering onderging in de richting, door u eenige jaren geleden in uw uitgebracht advies aangegeven?
A. Dat is mijne innige overtuiging.
7295. V. En moet voor de kinderen op den leeftijd van 12-16 jaar ook niet in het algemeen paal en perk gesteld worden aan den duur van den arbeid, of moet het aantal arbeidsuren per dag even ongelimiteerd gelaten worden, zooals het op het oogenblik is?
A. Daarin is wijziging wenschelijk.
7296. V. Hebt gij ook eenige gevestigde zienswijze op dit punt, die - ik zeg niet terstond in de redactie van een wetsontwerp behoeft geformuleerd te worden - maar in het algemeen hier bij deze enquête kan aangegeven worden? Zijt gij in staat ons die mede te deelen?
A. Ik meen te dien opzichte te kunnen verwijzen naar het rapport dat ik genoemd heb.
7297. V. Daar wij dat rapport niet bezitten, zouden wij gaarne nu althans den zakelijken inhoud daarvan van u vernemen. Kan daaraan door u worden voldaan?
A. Dat rapport komt in hoofdzaak op het volgende neder:
‘Onraadzaam is de toelating van kinderen van 12-16 jaren tot het verrichten van arbeid in fabrieken, waar, hetzij door behandeling van stoffen, waarvan de bewerking tot vergiftiging aanleiding kan geven, hetzij door ontwikkeling van schadelijke dampen of verstuiving van
| |
| |
prikkelende stofdeeltjes, hetzij door groot gevaar voor verwonding, ontploffing of brandgevaar, de gezondheid of het leven van de in de fabrieken vertoevende personen kan worden bedreigd, en wel in zoo gevaarlijke mate kan worden bedreigd, dat de tusschenkomst van den Staat, tot bewaking van het leven en de gezondheid der minderjarige arbeiders en arbeidsters, tegenover het ouderlijk gezag alleszins gerechtvaardigd is. Als zoodanig komen in aanmerking:
1o | Die fabrieken waarin stoffen bereid of verwerkt worden, waarvan de bereiding of verwerking tot vergiftiging der arbeiders aanleiding kan geven, als:
Zink- en loodsmelterijen, benevens het arbeiden in zink en loodmijnen, loodwitfabrieken, loodpletterijen, letterzetterijen, chemicaliën-fabrieken, fabrieken van verfstoffen, vooral van lood- en arsenikhoudende verfstoffen.
Fabrieken en ateliers, waarin vergiftigde verfstoffen, worden gebezigd, als in:
Sommige tapijtfabrieken; sommige behangselpapier- en gekleurd papierfabrieken; sommige katoendrukkerijen; sommige wol-, laken-, garen- enz. verwerijen; sommige fabrieken, waar kunstbloemen en wit glacé handschoenen worden bereid; sommige fabrieken, waaruit groen en bruin gekleurd papier, lampenkappen. gordijnen enz. vervaardigd worden; sommige ateliers, waar porselein wordt beschilderd en die beschildering met vergif houdende verfstoffen geschiedt. |
2o. | Die fabrieken, welke voor de gezondheid schadelijke dampen ontwikkelen, zooals:
Lood-, koper en zinksmelterijen en gieterijen, zinkwitfabrieken; fabrieken en ateliers waar kwikzilver verwerkt wordt, als: spiegelfabriek, thermometerfabrieken enz.; vertinnerijen en verzinkerijen; phosphor- en lucifersfabrieken; goudsmelterijen en muntsmelterijen; fabrieken, waar voorwerpen in het vuur worden verguld of verzilverd. |
3o. | Die welke voor de gezondheid schadelijke stoffen ontwikkelen, welke stof, hetzij als draagster der kiemen van besmettelijke ziekten, hetzij door mechanischen prikkel ziekte kan wekken, zooals lompenmagazijnen enlompensorteerderijen en papierfabrieken, ophaling en verwerking van meststoffen enz.; inrichtingen, waarin vuile wol, paardenhaar, bedveeren enz. behandeld worden; inrichtingen tot ontsmetting van besmette kleedingstukken, beddegoed enz.; aardewerk- en porseleinfabrieken; glas-, kristal-, diamant- en metaalslijperijen; steenhouwerijen; marmerslijperijen en -zagerijen; kalk- en beenderovens; cementfabrieken: vilten hoedenfabrieken; bombazijnfabrieken, wolspinnerijen en weverijen; tabakskerverijen. |
4o. | Die, waarin de arbeid groot gevaar oplevert voor verwonding, verbranding, ontploffing, verstikking als anderszins; het schoonhouden, smeeren enz. van in beweging zijnde werktuigen in fabrieken; kruit-, vuurwerk-, dynamieten panclastiet-fabrieken; petroleum-magazijnen; slachterijen en vilderijen; glasblazerijen; het stoken van gloeiovens; arbeid in de mijnen; arbeid in de latrineputten of andere kleine ruimten, die lang gesloten zijn geweest en tot onderzoeking waarvan somtijds kleine jongens worden gebruikt. |
‘Nog valt hierbij op te merken:
1o. | Dat in eenige lokalen der genoemde fabrieken arbeid verricht wordt, die, als niet schadelijk voor de gezondheid, aan kinderen kan overgelaten worden.
Dit is echter uitzondering en kan niet anders dan voor elk geval in het bijzonder worden toegestaan. |
2o. | Dat vooral ook met het oog op den kinderarbeid het noodzakelijk geacht moet worden dat alle fabriekslokalen zooveel mogelijk hygiënisch worden ingericht, daar onder anderen door eene goede ventilatie veel kwaad voorkomen kon worden.
Vaststelling van eenige zeer algemeene en hoogst noodzakelijke regelen aangaande de inrichting der werkzalen wordt daarom hoogst wenschelijk geacht. |
3o. | Dat voldoende zorg besteed moet worden aan de geneeskundige verzorging der arbeiders. Zoo zoude:
a. | geen kind tot den arbeid in eenige fabriek toegelaten mogen worden, tenzij uit een geneeskundig onderzoek is gebleken dat dit kind gezond is; |
b. | zoude de fabriekant verplicht moeten worden behoorlijk geneeskundig toezicht op de kinderen, in zijne fabriek
|
|
| |
| |
|
| werkzaam, te doen uitoefenen, door een “arts”, die van zijne bevindingen jaarlijks aan Gedeputeerde Staten en aan het Geneeskundig Staatstoezicht bericht toezendt; |
c. | zou aan Gedeputeerde Staten het recht moeten toegekend worden, om, wanneer aan dit college in bijzondere gevallen blijkt dat schade toegebracht wordt aan de gezondheid der kinderen, in fabrieken werkzaam, de toelating van kinderen tot die fabrieken te verbieden.
Verder behooren in geen geval kinderen langer dan 8 uur per dag in de fabriek te arbeiden, en moet die arbeid driemaal daags, eens door eene rust van minstens 1 uur en tweemaal door een rust van ½ uur worden afgebroken. 's Winters moet de arbeid niet vóór 7 uren en 's zomers niet vóór 6 uren aanvangen.’ |
|
7298. V. En drukt dat rapport thans nog uwe meening uit:
A. In het algemeen ja. Moest ik het echter nu overleggen, dan zou ik hoogstwaarschijnlijk daarin nog enkele wijzigingen en aanvullingen aanbrengen.
7299. V. Zekerheidshalve moet ik u nog eene vraag doen. Gij heb straks gesproken van inrichtingen, ten doel hebbende geldelijke ondersteuning van de werklieden in geval van ziekte, bij ongelukken en op den ouden dag, en ik meen van u verstaan te hebben, dat gij daaromtrent - waarvan u zeker geen grief te maken is - uit eigen waarneming geen mededeelingen kondet doen, omdat het eenige, wat gij er van wist, u door den heer Regout was gezegd?
A. Ik moet u doen opmerken, dat ik met opzet vermeden heb om daarop bij de heeren Regout te diep in te gaan, omdat ik begreep dat het schade zou kunnen doen aan hetgeen ik bovenal wel wenschte te weten.
7300. V. En wat gij recht had te vragen?
A. Ja.
7301. V. Hebt gij tijdens uw verblijf in Maastricht ook opgemerkt, dat de zorg voor de ouden van dagen voor het grootste gedeelte overgelaten wordt aan de zorgen van het armbestuur.
A. Het is mij meermalen verzekerd.
7302. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt de fabriek der firma P. Regout eens geheel en al bezocht, en dat is geweest in?
A. 1883.
7303. V. Gij hebt zoo even gezegd, dat gij in de glasslijpersafdeeling geconstateerd hebt hoe moeilijk en gevaarlijk dat werk is voor de gezondheid, omdat hij in de eerste plaats zat in dat met bedorven lucht bezwangerd lokaal, maar ook omdat hij eene zeer vermoeiende beweging had te maken met een riem?
A. Ja.
7304. V. Dat was waarschijnlijk om het drijfwiel in beweging te brengen en te houden. Dat hebt u destijds daar nog gezien?
A. Ik meen van ja.
7305. V. Ik zal u zeggen, waarom ik u deze vraag doe: op het oogenblik bestaat dat bezwaar niet meer, en ontvangt de glasslijper van de stoommachine de machinale kracht, zoodat het bezwaar van die afmattende bewegingen niet meer geldt.
Maar in 1883 hebt gij dus den vroegeren toestand nog gezien?
A. Heel zeker weet ik het niet; het kan zijn dat het niet meer zoo was, of dat ik het elders heb gezien.
7306. V. In de glasslijpers-afdeeling hebt gij de ventilatie vermeld door tuimelramen, maar hebt gij ook een exhauster opgemerkt? Of bestond die toen nog niet? Men heeft ze wel in de aardewerk-afdeeling.
A. Ik denk het wel, maar herinner het mij niet.
7307. V. Dat zou een voorzorgsmaatregel zijn in het belang van het werkvolk?
A. Ja, ik ben een van de eersten geweest om te zeggen, dat de heer Regout deed wat hij kon, maar dat de groote fout in het procedé zelf ligt.
7308. V. Daarom is het denkbaar dat wat er toen niet was, er nu wel is.
A. Ik wil alleen dit nog opmerken, dat toen er sprake was van die beweging met den riem, ik niet zoozeer eene voorstelling heb willen geven van den toestand op het oogenblik, maar eene algemeene beschouwing van dien arbeid. De heer Regout heeft trouwens zelf gezegd, dat dit vooroverzitten schadelijk was.
7309. V. Gij hebt zoo even gezegd,
| |
| |
dat in de aardewerk-afdeeling, waarde potten gevormd worden, machinale kracht ter beschikking van den werkman is gesteld. Die machines zijn omkast. Gij hebt daar niet gezien dat de werkman zelf de schijf in beweging moet brengen?
A. Neen, dat heb ik niet gezien. Ook herinner ik mij dat in de glasslijperij ook stoombeweegkracht was.
7310. V. Hebt gij de fabriek bij dag of bij avond bezocht? Dit maakt natuurlijk een groot verschil, vooral voor zalen waarin met gas gewerkt wordt. Zoo wordt bijvoorbeeld in de afdeeling, waar het decor-schilderen gebeurt, nog al terpentijngas ontwikkeld. Door middel van een exhauster wordt de lucht daar zooveel mogelijk gezuiverd, maar dat neemt niet weg dat bij avond het verbranden van die terpentijngassen een onaangename lucht geeft.
A. Ik heb de fabriek op een voor- en namiddag bezocht.
7311. V. In den winter of in den zomer? Dat maakt ook verschil.
A. In den overgang van zomer op herfst. Nu herinner ik mij ook, dat voorheen over de terpetijndampen werd geklaagd. Op mijne vraag, welke de nadeelige gevolgen waren, werd mij geantwoord: slechte spijsvertering. Maar juiste opgaven kon ik niet krijgen. Het lokaal maakte op mij den indruk van ruim en luchtig te zijn.
7312. V. Worden door de aardvormers en glasslijpers ook respiratoren gebruikt?
A. Waarschijnlijk wel.
7313. V. Gij herinnert het u echter niet?
A. Neen, de opmerking is in het algemeen gemaakt.
7314. V. Dezelfde fabriek heeft ook eene kleine afdeeling, waar het loodwit voor de glazuur en de menie voor het mengen bij het glasblazen worden bereid. Hebt gij die afdeeling gezien?
A. Ik ben er zeker wel geweest, doch ik herinner mij geene bijzonderheden.
7315. V. Gij hebt zooeven zeer belangrijke mededeelingen gedaan omtrent het sterftecijfer van kinderen, en verklaard dat dit sterftecijfer, vooral wat kinderen beneden het jaar betreft, een grooter factor vormt van het geheele sterftecijfer van Maastricht. Wanneer ik nu den leeftijd uitbreid van 1-5 jaren, is dan het sterftecijfer nog bijzonder groot?
A. Dit zou nagegaan moeten worden; overigens kwam de leeftijd van 1-14 jaren mij belangrijker voor. Van 100 personen, overleden in 1870-1874,
Beneden |
14 jaar. |
Boven 14 jaar. |
Maastricht |
52,28 |
47,42 |
Het Rijk |
49,64 |
50,36 |
7316. V. Om dan nog eens stil te staan bij het sterftecijfer beneden het jaar. Hebt gij misschien wel eens van dokters, die armenpraktijk uitoefenen, en dus meer bepaald met de arbeiders in aanraking komen, vernomen, waaraan zij dit verschijnsel toeschrijven? Schrijven zij het misschien grootendeels toe aan de behandeling?
A. Ook aan de voeding en de huisvesting, aan de mindere zorg die de moeders, op fabrieken werkzaam, aan de kinderen kunnen wijden, maar hoofdzakelijk aan de voeding.
7317. V. Omdat zij, wanneer zij naar de fabriek gaan, hare kinderen moeten toevertrouwen aan de zorg van anderen, en die zorg, in verband met de voeding, soms te wenschen overlaat?
A. Het leven van een jong kind is een teere plant, die geen vreemde behoorlijk verzorgen kan.
7318. V. Hebt gij zelf ooit waargenomen hoe die kinderen verzorgd worden?
A. Ja, ik ben meermalen in de huizen van fabrieksarbeiders geweest, wanneer er besmettelijke ziekten heerschten, en ik kan niet zeggen dat, als de moeders zelf de kinderen verzorgden, die verzorging niet goed was; maar bij hare afwezigheid laat dat te wenschen over. Daarin wordt echter voorzien door de talrijke kinderbewaarplaatsen.
7319. V. Bestaan die te Maastricht?
A. Ja, althans bewaarscholen.
7320. V. Het is een bekend feit, dat die talrijk zijn, maar die kinderen komen daar eerst op 3 of 4 jaren. Ik had het oog op kinderen beneden het jaar.
A. Daaromtrent zouden de doctoren der armenpraktijk meer bepaalde inlichting kunnen geven.
7321. V. Het zou kunnen aanleiding geven tot misverstand als niet gereleveerd werd het woord, dat gij gebruiktet, van talrijke bewaarplaatsen voor jonge kinderen. Ik zou er meer onder verstaan crèches, maar van dien aard bestaat niets te Maastricht, niet waar?
| |
| |
A. Neen, zij bestaan er niet. Ik vind dat zeer jammer.
7322. V. Ik geloof ook dat het beter zou zijn als de kinderen daar werden bewaard, omdat indien de moeders naar de fabriek gaan werken en hare zeer jeugdige kinderen aan vreemde handen toevertrouwen, uit den aard der zaak zoo goed niet voor die jeugdige schepsels kan gezorgd worden als in crèches het geval is. Maar van het bestaan van crèches in de fabrieken is u niets bekend?
A. Ik heb meermalen de bevoegde autoriteiten op de wenschelijkheid van crèches gewezen.
7323. De Voorzitter: Hebt gij in eenige fabriek te Maastricht eene crèche aangetroffen?
A. Neen.
7324. V. Hebt gij, zonder dat wij al te wijdloopig worden, soms nog bepaalde mededeelingen te doen over de Céramique? Was uit een hygiènisch oogpunt naar uw beste weten de toestand van den werkman in de Céramique identiek dezelfde als in de fabrieken van de heeren Regout?
A. De Cèramique heb ik niet bezocht, omdat ze een jaar vóór mijne komst door mijn voorganger en ook vóór dien tijd door den vorigen voorganger was bezocht, en beide zoowel in officieele rapporten als in mondelinge mededeelingen aan mij zeer gunstig omtrent die fabriek hebben gerapporteerd.
7325. V. Door de mededeelingen, die gij bij het ambtelijk overleg met uwe ambtsvoorgangers te dier zake hebt gehouden, hebt gij voor u zelven de zekerheid verkregen, dat de toestand in die fabriek van dien aard was, dat hij eene vernieuwde inspectie overbodig maakte?
A. Ja.
7326. V. Maar gij zijt dientengevolge nu niet in staat vergelijkende beschouwingen aan te voeren?
A. Neen.
7327. V. De papierfabriek van den heer Lhoest ten aanzien van besmetting, voornamelijk wat pokziekte betreft door de behandeling der lompen, hebben wij reeds besproken. Gaven de verder nog wel door u bezochte fabrieken aanleiding tot eenige mededeelingen ter zake van deze enquête? Hebt gij daar iets bespeurd van bovenmatigen arbeid door aankomende jongens en meisjes en jeugdige vrouwen?
A. De indruk, dien ik daaromtrent bij mijn bezoek ontving, was gunstig, terwijl ook mijne beide ambtsvoorgangers en twee praktiseerende geneesheeren dienzelfden indruk hebben ontvangen. Ik heb grond tot de veronderstelling, dat de sterfte onder de arbeiders daar niet zeer groot is.
7328. V. Zijn er nog andere fabrieken te Maastricht, die eene bijzondere bespreking verdienen, bijv. de dekenfabriek van den heer Jules Regout, de geweerfabriek van den heer Beaumont, de sigarenfabriek van den heer Philips?
A. De andere fabrieken die ik bezocht en u genoemd heb, alsmede de kunstboterfabriek, de stijfselfabriek, de drukkerijen en slachterijen, hebben tot geene opmerkingen aanleiding gegeven. De cement fabriek te Vaals heeft tot dezelfde opmerking geleid als die van de firma Regout, wat de quaestie der contra-respiratoren betreft.
7329. V. Van nachtwerk in die fabrieken in Limburg of van Zondagswerk, anders dan in dringende omstandigheden of om voortdurend vuren aan te houden, is wel geene sprake?
A. Voor zoover ik weet niet.
7330. V. Hebt gij ook in groote mate nadeelige gevolgen opgemerkt van het misbruik van sterken drank of andere alcohol houdende dranken in Maastricht of Limburg?
A. Er werd nog al eens geklaagd over ectasiën van de maag tengevolge van het gebruik van veel bier en slecht verteerbaar brood, maar misbruik van jenever wordt er niet gemaakt.
7331. V. Hebt gij nog het een en ander naar aanleiding van de u toegezonden Schets aan ons mede te deelen?
A. Ik heb nog eenige details aangeteekend, maar zij bepalen zich meer tot de verschillende papierfabrieken te Meerssen, Mechelen, Houtem, Roermond en Maasniel. In sommige daarvan laten over 't algemeen de plaatsen, waar de lompen gesorteerd worden, nog al veel te wenschen over, en eveneens de verzorging van de zieken.
Er zijn verscheidene fabrieken, waarbij
| |
| |
daarin nog volstrekt niet voorzien is.
7332. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij hebt genoemd de papierfabrieken te Houten, Mechelen en Meerssen. Om alle misverstand te voorkomen, wensch ik te constateeren dat de fabrieken te Houten en te Mechelen thans niet meer bestaan.
A. Juist.
Omtrent de zinkfabriek, die ik bezocht, en waar de ventilatie te wenschen overliet, kan ik mededeelen dat de ventilatie verbeterd is. Dokter Heynen uit Visé verzekerde mij, dat de klachten over de zinkwitfabrieken waarschijnlijk wel wat overdreven zijn. Uit de zieken, die hij behandelde, bleek althans dat van nadeeligen invloed van de zinkwitstoffen weinig te bespeuren was.
7333. De Voorzitter: Aan het einde van' dit verhoor blijft mij over u te danken voor de inlichtingen, die gij, ook buiten dit verhoor, op zeer welwillende wijze aan de Commissie verstrekt hebt.
Dr. Ruysch. |
|