Inden name des barmhertighen ende goedighen Godts. XXXI. Capittel.
GHy geloovige en sult niet hoogher houden dan de Prophete, ende oock u woorden niet boven de zijne trecken, of anders begingt ghy een groote sonde,want Godt weet ende hoort het alles. De ghene die ’t met den Prophete houden, die sullen van God beloont werden. Lieve luyden siet wel voor u, dat ghy niet verleyt en wert vande ghene die u schijnbaer woorden geven, of anders soudet u berouwen, want de vrome gheeft Godt het geloove, maer den boosen het ongheloove. Als het een volck teghen het ander krijch voert, soo sult ghy haer bystant doen tot dat zy met malkander over een komen, ofte Godt gehoorsaem zijn, die daer een oprecht richter is, want Godt heeft lief de gerechticheyt, ende alle gheloovige zijn sijne broeders. De Mans ofte Vrou-persoonen en sullen gheen schandelijcke woorden of verleydische lichtveerdicheden van haer laten hooren, want het is sonde: Ende een yder wachte hem dat men gheen arch waen op hem en werpe, ende hem heymelijck na stelle of beloere. Den afwesenden en salmen niet quaets na seggen. Ende wie onder u begheert het vleysch zijns verstorven broeders te vreten, ende wie zijn ghelt inden krijch uytdeelt, ende sijn versch jeuchdich leven niet en acht, maer in de wint slaet, die is Godt aengenaem: Ende wie het tegendeel doet, die en is niet gheloovich, ende hy en sal oock van sijn wercken gheen vergeldinghe ontfanghen.
Ghy en sult God geen Wet voor schrijven, want hy heeft Hemel ende Aerde gemaeckt, ende siet alle dinck, ende hy beloont een yder na dat hy’t verdient heeft.