Apollo's vastenavond-gift. Voorzien met de nieuwste en aangenaamste minne- harders- en bruylofs gezangen(ca. 1750)–Anoniem Apollo's Vastenavond-Gift. Voorzien met de Nieuwste en Aangenaamste Minne- Harders- en Bruylofs gezangen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Alcida op een Cyther en Celimeene op een Harp spelende. Stem: Gezwinde bode van de Min. Trots al het leiden van myn hert. Kloris, die alleen 't vermaakt. ALCIDA. TErwyl de heete Middag Son Sengd' der Schapen vagt, Weêrgalmd de koele waterbron 't Kuische Nymph geslagt, 't Welk aldaar op een riet, Of een snaar klinkt een lied, Het geen Altyt ruiste na geween, Amarillis snaar Wind den prys aldaar: Ja de vorst der Go'on Kiest de Aard op hare toon. CELIMEENE. Terwyl de Schitterende vorst Op zyn hittigst' brand, En 't zweet uit onze Harders porst, Vlugt Thestyl het land, Aan een plas in de koelt Daar haar Bas, by de zoelt', [pagina 93] [p. 93] De Goon Verlokt door zyne toon, Dat de vinn'ge brand Verwykt van ons land: En die zoete snaar Krygt een zoele wind by haar. ALCIDA. Ey dat de klare waterstroom D'al te bitze hit, Soo matig, dat zyn koele zoom Eeuw'ge Lent bezit, Noch het Vee, noch de Zon, Noch de Zee smet dees bron, Noch traan Van Minnaars, die d[a]ar aan Haare klagten doen, Dat'er brakke vloen Wiggelen, om de min Van haar schoone Harderin. CELIMEENE. Hier is een bos, in lommer koel En natuurs cieraad, Vry beter als 't bang Steeds gewoel, En geveinsden staat, Daar het Hof, vol van zugt, Yd'le lof, en gerugt Verschynd, Wiens eer als rook verdwynd: Daar m' in valschen schyn Drinkt vergalde wyn, Daar de mond anders uit, Als het hert van binnen sluit. ALCIDA. Hier is geen eerzugt in het veld, Noch hovaardigheid, Men vond hier nooit het roestig geld [pagina 94] [p. 94] Noch zyn gierigheid, Hier verscheen nooit geklag Dat m' in Steên altyd zag. Geen list Stookt' hier verwoede twist, 't Is hier al in rust, In vreed' en in lust, Daar en is geen staat, Die dit goed te boven gaat. CELIMEENE. Men meerdert hier te land het Vee En gezegend goed, De rykdom van de barsse Zee Koopt men meest met bloed, Wat doorstryd m' al ellend, En gevaar zonder end, Om 't geld, Daar yder hoop op steld, Harders zyn gerust, En verzien meer lust, In haar kleine hut Als die veele rykken stut. Vorige Volgende