Apollo's vastenavond-gift. Voorzien met de nieuwste en aangenaamste minne- harders- en bruylofs gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Apollo's Vastenavond-Gift. Voorzien met de Nieuwste en Aangenaamste Minne- Harders- en Bruylofs gezangen– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
En 't graft besluit de hoop van myn voorleên geluk.
2.[regelnummer]
Zy leefde in my, als ik in haar, en onze zielen,
Met strikken t'zaam geknoopt, gevoelden nimmer wee;
Mits ons, in onze liefd', deez' keet'nen wel gevielen:
Wy waren beiden een, en ieder een was twee.
3.[regelnummer]
Maar toen de liefd' myn vreugt haar steunzel scheen te geven,
Zag ik het al omver, wie had het ooit gedogt!
Om dat ik myn geluk, toen op haar hoogst verheven,
Omtrent bereikte, maar niet overreiken mogt.
4.[regelnummer]
't Was in de stad Munchen dat ik het zoet gedenken,
Dat liefd' in my ontstak, zag door de Dood vergaan;
Ter tyd de Duyscher meê, om 's vyands magt te krenken,
Zig moedigde met moet, om, hem te weder staan.
5.[regelnummer]
Het schynt het moest zoo zyn, dat 't geen ik zoo beminde
Meê sneuvelde in Munchen, den openbaren tyt
Toen d'Oorlog gantsch Euroop zoo woedig wou verslinden
Dat meenig, die maar denkt, nog haast aan tranen slyt.
6.[regelnummer]
Maar ik bedriegm', ô Goon! zy is nog niet gestorven,
Haar hert leefd niet in haar, op dat het leefd in my.
Het lighaam is maar dood, dies heeft myn geest verworven,
Dat 'k in haar leeft, end' aar in my weer levend zy.
|
|