Herders rouw-klagt.
Stem:
Dit is het plaatsje daar ik moet verwagten
God groet u goeden morgen Herderinne,
De min gaat boven alle leer en wetten.
Een stuk van liefde moet ik u verhalen.
WAt is'er meerder vreugden hier te vinden,
Wanneer een Herder met een Herderin,
Te saam vereent spanceeren door de Linden,
En haar verlusten in opregte min;
Geen vreugt op aarde, Is meer van waarde,
Als trouw en kuysche min Van twee vereent van sin.
Maar als de dood haar een van twee komt treffen,
En in de schoot der aarden word geleid;
Wie kan de groote droefheid dan beseffen,
Wanneer een Herder raakt zyn Phillis kwyt,
Hoort Damon zugten, Met ongenugten;
Syn Phillis die hy mind, Is door de dood verslind.
Myn Schaapjes treurt en weent met uwen Herder,
Draagt rouwe om u roemwaarde Herderin;
Die u in 't groen steeds hoeden gins en verder,
Ja onvermoeit met hert en ziel en zin,
Met al haar kragten, By dag en nagten;
Met zorg en Liefde groot, Is nu eylacy dood.
| |
Sy plagt u staag te spyzen en te laven,
Als immers Herder in ooit heeft gedaan;
En onder u myn Schaapjes steeds te slaven,
Op dat gy veilig in het groen zou gaan,
Die u gekoestert, En heeft gevoestert,
Is door de dood vermant, Eylaas geleid in 't zant.
Hoe kan de dood ooit zwaarder rouw doen kleden,
Als dat hy door zyn zeys de levenstyd,
Van uwe Herderin heeft afgesneden,
Op 't beste van haar Jeugt en zoetigheid,
ô Wreede slagen! Die ik moet dragen,
Ik mis myn Herderin, Die vast stond in myn zin.
Terwyl u Herderin nog lag te kampen,
In 't perk met de fel en bitt're dood,
U Herder was belaan met ramp op rampen,
Zyn ziel die wierd geslingert als een kloot,
Syn oogen leken, Als waterbeken,
Van zilte tranen vloed, Uyt zyn benaut gemoed.
't Scheen zyn gemoed hem niet gerust kon stellen
Zwom nagt en dag in traanen vol van rouw,
Hou op myn Ziel en wilt u zoo niet kwellen,
Schoon dat gy mist u Phillis waarde vrouw,
Wilt niet meer schryen, Zy is uyt 't leijen,
By God in eeuwigheid, Daar zy u komst verbeid.
Wat zou het treuren myn dan baten kunnen,
Dat ik doen om een doode romp en stof,
Laat ik haar dog den Hemel niet misgunnen,
Daar gy zingt eeuwig tot des Heeren lof:
Ik wil gaan Minne, Een aar Vriendinne,
Die met myn weyden zal, Myn Schaapjes in het dal.
|
|