Apollo's vastenavond-gift. Voorzien met de nieuwste en aangenaamste minne- harders- en bruylofs gezangen(ca. 1750)–Anoniem Apollo's Vastenavond-Gift. Voorzien met de Nieuwste en Aangenaamste Minne- Harders- en Bruylofs gezangen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Maagdeklagt. Stem: Faut il qu'une beauté mortelle. Wel hoe! moet ik nog langer veinzen. Quelque beauté que la nature. VAn alle die hier komen klagen En heeft'er niemand grooter noot, En leed'er niemand harder stoot, Als ik die meest geheele dagen Versmelte door een droef gemoed Als in een staagen tranen vloed, Want schoon al is het ligt geweken, En dat alree de stille nagt Haar duister kleed heeft uitgebragt, Ik van een swaren druk ontsteken, En vind in 't slapen geenen lust, Vermits myn hert is ongerust. Vraagt gy wat my is overkomen, [pagina 19] [p. 19] Dat my den geest zoo beister knaagt? Wat zal ik zeggen droeve maagt? My is eilaas! my is genomen Iets dat ik niemand zeggen derf, Zoo dat ik als geduurig sterf. Een Jongman lustig om te mallen Die heeft my in den nood gebragt, En dat, eer ik het schier bedagt; Een snelle schigt op my gevallen (O slim bedrog van jonge-mans!) Die trof myn teeren maagdekrans. Hoe dat het spel my zal bekomen Daar ben ik dapper in bevreest, Ik hebbe staag een zwaren geest, Ik heb ('k en weet niet wat) vernomen. Och! hoe het is of wezen mag, 't En is niet als het eertyds plag. Al wie zig kwalyk heeft gedragen Die krygt een beul in zyn gemoed, Die 't hert geduurig zugten doet, Want na de zonde komen plagen. Ach kwaat doen is een droeve zaak! En wel doen is een groot vermaak. Ziet wat een druk komt my genaken Voorwaar ten is niet als het zou, Ik rill', ik drill', ik walg, ik spou, Ik ben genegen om te braken, Eylaas, het is een vreemt gewoel, Dat ik door al de leden voel, Maar nog is 't verr' de meeste schande Dat hy die my hier toe verzogt En aan den loozen handel brogt, Is nu gaan reyzen uyt den lande; Is nu, eilaas, men weet niet waar. Ziet, vrysters ziet myn droef gevaar. Hy was wel eer tot my genegen, [pagina 20] [p. 20] Zoo wel als ooit een eerlyk man Tot zyn beminde wezen kan, Maar als hy had van my gekregen Iets dat hem geenzins toe en kwam, Doen wast dat hy zyn afscheid nam. Doen wild' hy nog een wyle reysen, Hy wilde naar het fransche land, Of elders daar hy vreugde vand, Op trouwen was niet eens te peinzen. Ach denkt hoe dat myn zaken staan, Myn eer en vryer zyn gegaan. Wil nu de Jongman niet volherden, Of vind hy Juffers buytens lands, Van meerder goeds of beter glans, Eylaas wat zal van my gewerden? Ik zal dan wezen ieders spot, Vermits ik eertyds was te zot. Wel tot besluit, eerbare maagden, Die niet en zyt in dit gequel, Wagt, wagt u van oneerlyk spel; Want al die ooit haar eere waagden Die zyn geduurig ongerust, 't Is al maar droefheid na de lust. Vorige Volgende