Apollo's St. Nicolaas-gift aan Minerva
(1741)–Anoniem Apollo's St. Nicolaas-gift aan Minerva– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Maar als een Juffrouw was zy opgedaan;
Zy droeg veel Sleutels van haar Meesters deure;
Alleenig bleef zy voor het Tuynhuys staan.
3.
Ik heb myn Hoedje zo fraay af genomen,
Ik bood dat zoete Kind daar goeden dag;
Ik zey schoon Kind wie hebt gy hier te komen.
Waar op zy my gaf zo een bley gelag.
4.
Zy zey Jonkman 'k heb niemand te wagten
'k Heb Gasten gehad; maar zy zyn al gegaan:
Dat heeft geduurd drie Dagen en drie Nagten;
Lust u een Glaasje: blyst niet buyten staan.
5.
Doen ik daat hoorde trad ik dadelyk binne,
Ik zey schoon Kind een Glaasje lust my wel.
'k Heb een Juweel dat gy ook wel zoud Minne,
Maar ik beding dat gy't niet houwen zal.
6.
Hebt gy een Juweeltje Vriend laat het my kyke,
Ik heb 'er mogelyk een Doosje toe,
| |
[pagina 46]
| |
Dat zou myn zekerlyk zeer wel gelyke,
En heel wel passen zo ik kan vermoen.
7.
Zo ras zy dit Juweelje kreeg in hande,
Zo wierd zy heel veranderd van kouleur,
Haar Hertje scheen van binnen als te brande,
En noemde myn straks haren Serviteur.
8.
Ik zey schoon Kind ik wil u Dienaar wezen,
En helpen u waar dat ik kan of mag,
O Ja zeyde zy Jonkman hoog geprezen,
Geen liever ding ik van myn leven zag.
9.
Als Cupido zyn Minne-pyl had geschoten,
Doen ben ik weder van haar op gestaan,
Doen sprak het zoete Kind zeer onverdroten,
Og liefste Lief wil dog noyt van my gaan.
10.
Ik zey schoon Kind het is nu tyd van scheyde,
Want ziet de Klok die heeft al over drien,
Morgen zullen wy weder gaan vermeyde,
Maar zint die tyd heb ik haar noyt gezien.
|
|