Apollo's kermis-gift aan de Haagsche vermaaksgesinde jeugd. Deel 2
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Stem: Kom myn hertje, kom myn troosje.KNiertje, kom my nu eens kyken,
Ben ik nu niet knits en net?
'k Heb twee uuren sitten stryken,
Eer myn kraagje was gezet.
Zie nu, of'er nog wat let
Aan myn mooye kleeren!
Op dat zy, Als ik vry,
Zin kryg in myn veeren.
2. Klim nu vaardig op den wagen,
Peuren wy'er zo na toe:
Maar wat zal ik heur eerst vraagen?
Kniertje, zeg my tog eens hoe
Ik daar best myn aanspraak doe.
Zal ik haar vertellen?
Dat by my, Op een ry,
Dertig Uyers zwellen.
3. Dat ik derig mergen bouwen
En nog veertig weiden kan.
Daar by chaise en wagen houwen
Met een dubbelt paardespan.
Dat ik vaardig met de wan
't Kooren schoon kan maken.
Dat ik voort, Zoo 't behoort.
Ken en doe myn zaken.
4. Dat ik, wil zy eens plaizieren,
Fraai voor Jan Pottasie speel:
En op allerlei manieren
Na de vallen van de keel,
Hakkebort of fluit of veel,
Geestig weet te springen:
| |
[pagina 71]
| |
Dat ik rol, Als een knol,
Op de maat van 't zingen.
5. 'k Zal haar zeggen, wel te weeten
Dat zy Vyftig mergen lant,
Daar Jan Kool is opgezeten,
Met een weuning fraai en kant
Heeft voor uit tot pille pand.
Van haar Peet 'ekreegen:
En dat zy, Heeft daar by
Koeyen vyfmaal neegen.
6. Dat my dat wel zou gelyken;
Om dat ik zit op een huur,
Daar ik garen af zou wyken
Om een beter avontuur:
Want het lant is my te duur
En te vol met biezen
Daarom zou 'k Tot myn vrouw
Haar wel willen kiezen.
|
|