Apollo,s kermis-gift aan de Haagsche vermaaks-gesinde jeugd. Deel 1
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
De Vliegen en Mieren,
(Schoon bloed'lose dieren)
Niets is voor de liefde te stug.
2. Daar gy u Heerschappy doet blyken
Moet alles wyken,
Ja! gy dwong selfs de hoge Goon,
Wel eer door uw gedugte magten
En felle Kragten,
Om te verlaten hun verheven Throon.
Jupyn om Europe
Herschiept g' in een Siter:
En Phoebus moest loopen
Om Daphné zo fier.
God Pan om Syringe
Veel deuntjes moest singen
En dansen met lugtige swier.
3. Selfs om Omphale te beminnen,
Dreef gy tot spinnen
Aicides, die selfs monsters dwong.
Indien gy de nakomelingen
Soo wel kund dwingen,
Als die, daar ik zo strak van song:
Hoe kund gy gedogen,
Dat Roosje uw Magt
(Trots op haar bruin' Oogen)
Soo schendig veragt?
Waak op Venus-Wigje,
Gryp aanstonds uw Schigje:
Ey lustig! za toon nu je kragt.
4 soo Cupidootje repj' een poosje,
Op dat myn Roosje
Sig aan uw Wet gehoorsaam toond;
Dat sal haar Hert gevoelig maken.
Als zy voeld blaken
De Minnevlam die in haar boesem woond
Sal zy niet ontglippen
| |
[pagina 72]
| |
Myn Min, na ik gis.
'k Proef al op myn lippen,
Hoe sappig dat z' is:
Maar neen! 't spytig diertje
Dat spot met zyn viertje,
Hy schiet waar hy wil, het is mis.
5. Ik spot voortaan met u magten
En felle kraten,
Cupied! waar op je stoft zo breed
Ga, laat Vulkaan u stompe Flitsen
Op 't Aambeeld spitsen:
Want gy hebt dog (gelyk gy weet)
Kragt'lose Minnestoker
(Het strekt u tot schand)
Geen Pyl in uw Koker
Zo scherp getand,
Die Roosjes kan dwingen,
Om fynder te singen.
Hangt 't Tuygje maar vry aan de wand.
|
|