Apollo of Ghesangh der Musen
(1615)–Anoniem Apollo of Ghesangh der Musen– AuteursrechtvrijOp de voys: Van Coroquanti.LAast gingh ick in het vvout
Aldaar ick hoorde claghen,
De Herders van haar min,
Alvvaar ick’t droevich hout
Sach bitter tranen draghen,
Ia en de boomen,, vertelden haar mijn droomen,
Hoe sy suchten,, hoe sy duchten,
Hoe de Nimphen vluchten.
Dat mijn ontmoeten gheen,
Noch van dees Veldt-Goddinnen,
Noch van dees Herders hier,
Ick vandt my daer alleen,
Ick vvist niet te beginnen,
Ick dacht steedts op mijn vyer,
Al vvat ick dachte,, ’t vvas hoe de liefde vvrachte,
En hoe ’t minnen,, in mijn sinnen
Sulcken brandt kan vvinnen.
Tervvijl ick dvvaalde daar
Heb ick ten laatst ghevonden
De oorsaack van mijn smert,
VVant ick vvist niet van vvaar
Mijn quamen dese vvonden
Die ick leet in mijn hert,
Dan doen ick neven,, een eycke vandt geschreven,
Ghy sult lijen,, in u vrijen
Kont ghy haar niet mijen.
Maar als ick vveder dacht
Om haar, en om haar minne,
| |
[pagina 91]
| |
Bevondt ick my ontstelt,
VVant liefde seer onsacht
Ontstelde my mijn sinnen,
Soo dat ick leet ghevvelt,
’T vyer vveder blaackte,, en nader ’t hert geraackte,
’T vvas van buyten,, niet te uyten,
Dat van binnen niet kan sluyten.
Ick dacht in mijnen sin
Kan ickse niet vervverven,
Dan door pijn en smert,
Soo vvil ick in de min
My liever laten kerven,
En gheven haar mijn hert,
Ick heb beneden,, den boom oock dit ghesneden,
VVat soudt vrijen,, al bedijen,
VVildent ouders lijen.
|
|