Apollo of Ghesangh der Musen
(1615)–Anoniem Apollo of Ghesangh der Musen– AuteursrechtvrijHet achtste van de Schoonheyt.SY draaght aan’t lichaam schoon, so vaardelijck haar armen,
Vol wonderlijcke geest, heel sacht, heel delicaat,
Daar mede sy’t porphier haars bosems soet omvaat,
Vol Hemel streepkens zijn’t twee fijn gheslepen marmen,
Des wreeden zijnse wreedt, d’onnosel een ontfarmen,
Vyandelijck voor al Cupidoos quaat ghelaat,
Het welck het boefken weet, en daarom looslijck gaat,
Als die int quaat doen groeyt, en hoort een jeugt aan’t karmen.
Aanlockend’ den minnaar die ’t schoon voort doen gelooft,
Als ick, die sin verdienst, dan krijghet op het hooft:
Dees armen zijn gheneyght de reyne liefd’ t’omvanghen.
Sy zijn teer in’t aansien, maar in ghetempertheyt,
Te draghen meerder last, met meerder lichticheyt,
Mars armen vol van roof woud’ icker eens aanhanghen.
|
|