Apollo of Ghesangh der Musen
(1615)–Anoniem Apollo of Ghesangh der Musen– AuteursrechtvrijStem. O wreeden Atropos.
AL lijdt mijn blijde ziel, van blijdtschaps wegen smerte,
Sint dat het u gheviel, besitster van mijn herte,
Te zijn d’eerwaerde vrouw, diens wetten dat ik houw
Stantvastigh en ghetrouw, in vrolijckheyt en rouw,
Soo staen mijn sinnen
Als steyle rots gheplant, en blincken in de brant
Van weder-minne.
De lang geleden druck, doet vreuchde grooter schijnen
En selden groot gheluck, verkrijghtmen sonder pijnen,
Die noyt gheen hertseer leet, van vreuchde niet en weet,
Of wel die niet en sweet, van arbeydt die hy deed,
En kan naeu rusten,
Ick wracht in mijn ghemoet, mijn rust is dobbelsoet,
Ach soete lusten.
Mijn hert is soo verblijdt, Ioffrou door u vernoegen,
De vreuchde my bestrijdt, mijn hert in duysent voeghen,
So dat ick sucht van weeld, wanneer ic mijn voorbeeldt,
Hoe my u vriendtschap streelt, en ’tlieve leven steelt
Dick mijn ghedachten,
Als ick mijn lust ghemenght, uyt d’uwe vind gestrenght
Door weer-liefds krachten.
Mijn opghetrocken geest, verselt u ziel ghestadigh,
Die mind’ u en die vreest, u wesen soo ghenadigh,
Ghy hebt mijn clacht ghesust, mijn arbeydt is mijn rust
Wanneer met lieve lust, mijn mondt u lipkens kust
Al goedertieren,
Alwaer de vriendelijck, Goddinne siennelijck,
V wil ick vieren.
Vreuchden-rijcke bedt, sal ick mijn altaer noemen,
En stroyender te met, veel lief en waerde bloemen,
Den drangh van mijn ghebeen, die send ick u voor heen
Met duysent lieve reen, dees comen in’t ghemeen
V borst verwermen,
Dieder na verlangt, mijn suchten sacht ontfanght,
Met open armen.
|
|