Antilliaanse Cahiers. Jaargang 1-2(1955-1956)– [tijdschrift] Antilliaanse Cahiers– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] De dichter De dichter is geen mensenkind maar heeft zijn hart in hel gekregen om daar mensen voor te zijn met zijn schrijven wroetend vagevuur van een krijsend godenkind met gebalde vuisten verder zoekend naar het goede De dichter zal toch eens het kwade wassen dat in hem met hem geboren is en hierin licht zijn goddelijk denken toe en helpt hem weer te weten en te willen Hij heeft een harde taak die hij niet vaak vervullen gaat en menig kleine dichter gaat te gronde om zich niet meer te tillen uit het lage grondgemene slanggevaar [pagina 52] [p. 52] Dichters weten woorden met hun macht te maken en pogen hier ook hun heil te vinden en het slechte te verkrachten door een niet denken willen in de tijd Hij is ook nooit rijp en zal de mensen niet helpen maar verslinden in het zwaar verlangen van zijn ziel zalen zwartgeverfde woorden spuien ze de droeve dichters in een toorn van tranen meegetorst en nooit verspild op tabernakels van de goden en woestijnen wrede wervelvaders hebben hem met haat bevrucht Hij zal met liefde later zalven maken voor de zwakken die zelf niet leven kunnen maar toch de woorden van de dichter weren zij weten niet wat zij doen vergeef ze de dichters Vorige Volgende