flessen op te kopen; hij heet Juancho en verzamelt slakken op de gemene rotsen aan de noordkust.
God, wat ben ik dronken. Als die vervloekte spiegel er niet was, zou ik het alleen maar voelen, maar nu zie ik ook hoe dronken ik ben. Wat had die vent ook weer gezegd? Die vent die tussen Europa en Afrika zweeft? Hij heeft drie mogelijkheden zei hij: naar bed, naar Canada, naar de noordkust. Welke van de drie zou de beste keuze zijn? Wat zal zijn keuze zijn? Naar bed, naar Canada, naar de noordkust.
Hoe ben ik er in 's hemelsnaam roe gekomen bier te gaan drinken? Ik heb de hele avond toch whisky-soda gedronken? Ik ben zeker niet dronken genoeg!
Als ik erg dronken ben, krijg ik soms datzelfde gevoel als die ene keer toen ik in de grote druipsteengrot nabij het vliegveld ben geweest. Het is een gek en naar gevoel. Het zonlicht is weg en je snakt naar verse lucht, maar je zit bekneld in een donkere kelder van de aarde. In het flauwe schijnsel van de flambouw van de gids komen van alle kanten dreigende, puntige zwaarden op je af, druipsteenkegels die van de zolder en de zijwanden hangen en uit de grond oprijzen. Een nachtmerrie, waarin de angstige droom je eigen leven en de drukkende last je eigen lichaam is.
Waarom moet dat gevoel nu komen? Ik zit hier toch vrij en blij te drinken? Er hangen hier toch geen druipsreenkegels aan het plafond en de zijwanden? Ik zit toch in een bar met felle neonverlichting? Ik wou dat ik een goede vriend had. Geen drinkebroer, die heb ik er genoeg. Een oudere, bezadigde man, met wie ik kan praten. Of een vrouw. Geen vrouw die er constant op uit is, mij mee naar bed te nemen, maar een oudere, bezadigde vrouw met wie ik kan praten.
Flauwekul! Praten? Waarover zou ik moeten praten? Een