mijn donkerbruine pak aan en in mijn hand houd ik een zwartleren kerkboek met mooie kleine gouden letters bedrukt. Ik heb nooit een kerkboek bezeten, maar ik houd van kerkboeken. Die kleine boekjes hebben iets plechtigs en tegelijkertijd ook iets vriendelijks.
Maar van kerkklokken houd ik niet. Het allerergste vind ik kerkklokken die de uren slaan. God, wat moet het voor iemand die aan slapeloosheid lijdt, ontzettend zijn om elk kwartier een klokslag te moeten incasseren. Gelukkig lijd ik niet aan slapeloosheid, maar ik kan me levendig voorstellen hoe erg het moet zijn. Als ik ooit last krijg van slapeloosheid, ga ik ver buiten de stad wonen, in het een of ander hutje zo ver mogelijk van elke kerk verwijderd.
Het luiden van de klokken is nog het meest aanvaardbaar als er iemand ten grave wordt gedragen. Dan luiden zij anders. Op welke wijze anders, weet ik niet, maar in ieder geval anders, bedaard, triestig, soms tevreden, en stemmen je tot nadenken. Of ook tot niet nadenken. Het is een vreemde sensatie om naar zo'n doodsklok te luisteren en dan aan niets, helemaal niets, te denken. Maar dat lukt niet altijd. Meestal denk je wel aan iets. Niet aan onnozele idiote dingen zoals zondagmorgen. Oh neen, een doodsklok doet je denken aan andere dingen, aan een groene zee tussen grauwe rotsblokken die uit het water steken, aan donkere wolken die zich samenpakken en de belofte van een verfrissende regenbui inhouden, of aan een eenzame kabriet die door het invallen van de duisternis is verrast en de weg naar de koraal niet kan vinden.
Maar over het algemeen haat ik kerkklokken.