| |
| |
| |
Aanwijzingen voor de zanger
De melodieën van de liederen zijn niet afkomstig uit het Antwerps Liedboek, dat immers geen muzieknotatie bevat, maar uit andere liedboeken met eenstemmige liednotatie en in enkele gevallen uit meerstemmige of instrumentale bronnen. We hebben gestreefd naar een transcriptie in een zo ‘gewoon’ mogelijk, hedendaags notenbeeld, maar soms hebben we iets van de oude notaties moeten laten doorschemeren, om de zanger bij de interpretatie te betrekken.
| |
Editieprincipes
De editieprincipes zijn uitvoerig verklaard in de ‘Verantwoording van de editie van de muziek’ (p. 513), waarin per lied alle ingrepen worden genoemd. Van praktisch belang zijn vooral:
- | Men kan het lied zingen op elke toonhoogte die men maar wil. |
- | Kruisen, mollen en herstellingstekens boven noten geven aan dat de betreffende tonen in de zestiende eeuw doorgaans zullen zijn verhoogd of verlaagd volgens toen geldende regels voor meerstemmige muziek. Bij eenstemmige uitvoering kunnen de kruisen desgewenst weggelaten worden. Waar we twijfelden is kruis, mol of herstellingsteken tussen haakjes geplaatst. Er is wat dit betreft ruimte voor eigen smaak en interpretatie. |
- | De oorspronkelijke notenwaarden zijn zo weergeven dat de teleenheid een kwart is, overeenkomstig de huidige liednotatie. |
- | We hebben in beginsel geen maatstrepen aangebracht. In de meeste oude notaties staan ook geen maatstrepen. Bovendien zouden maatstrepen in de transcripties vaak tot allerlei willekeurige maatwisselingen hebben geleid. Slechts in enkele gevallen hebben we kleine streepjes boven aan de balk gezet (mensuurstreepjes), die een maatindeling suggereren. |
- | We hebben ook geen moderne maataanduidingen vermeld. Als in de bron een maataanduiding staat, hebben we die onveranderd overgenomen, zoals de doorgestreepte c (van het tempus diminutum) en de 3 (van de tripla). De doorgestreepte c wil meestal niet meer zeggen dan dat men de
|
| |
| |
| muziek in een tweedelige maat moet lezen. De 3 geeft aan dat er sprake is van een driedelige maat (te lezen als 3/4 of 6/4, soms als 3/2). |
- | Vooral in melodieën met een tweedelige maat komen soms groepjes van drie kwartnoten voor, alsof men voor enkele maten op een driedelige maat overschakelt en dan weer terug. We hebben dat niet apart aangegeven, maar aan de zanger overgelaten of hij/zij dit zo interpreteert. |
- | Als er geen maataanduiding is, kan men doorgaans aan een kwartrust vooraan de melodie zien dat er sprake is van een opmaat. Twee kwartrusten suggereren een opmaat in een driedelige maat. |
- | De noten van de melodie zijn zo ingedeeld dat elk tekstvers op een eigen notenbalk staat. Dat impliceert echter geen adempauze: men kan gewoon in de maat doorzingen. Vaak valt de overgang naar een nieuwe balk niet samen met het einde van de (ongeschreven) maat. |
- | Herhalingstekens geven facultatieve herhalingen aan die in de bron worden gesuggereerd. Desgewenst kan men ze weglaten. |
| |
Tekstplaatsing
De melodieën dienen in hun oorspronkelijke bronnen voor andere teksten dan die van het Antwerps Liedboek. Om de ‘Antwerpse’ teksten op de melodieën te passen hebben we soms ingrepen moeten verrichten, zoals het splitsen of binden van noten of het aanbrengen van herhalingen. In beginsel is van elk lied alleen de eerste strofe op muziek gezet. Om de tweede en volgende strofen op de melodie te passen moet de zanger zelf vaak soortgelijke ingrepen toepassen. Het volgende kan als leidraad dienen bij de tekstplaatsing.
| |
Heffingen
Eerst bepaalt men de heffingen (=accenten) van de eerste strofe. Men gaat daarvoor uit van de tekst van de afzonderlijke verzen (=versregels). Tussen de heffingen bevinden zich een of twee onbeklemtoonde lettergrepen, maar soms ook wel meer dan twee. Een voorbeeld:
Den win-ter comt aen, den mey is uut
Het eerste vers heeft vier heffingen (hier voor het gemak gecursiveerd). De daling tussen de eerste en de tweede heffing heeft twee onbeklemtoonde lettergrepen (-ter comt), de andere dalingen bestaan uit slechts één lettergreep.
| |
| |
In de corresponderende verzen van de volgende strofen bepaalt men evenzo de heffingen. Het aantal heffingen moet in beginsel steeds hetzelfde zijn:
1. |
Den |
win-ter comt |
aen, den |
mey is |
uut |
2. |
Het |
was mi |
van te |
vo-ren ghe- |
seyt |
3. |
Ver- |
ma-le- |
dijt so |
moe- ten si |
zijn |
4. |
En |
weent niet |
meer mijn |
soe- te |
lief |
In de tweede strofe zijn was en van weliswaar geen al te zware accenten, maar ze zijn wel zwaarder dan de omliggende lettergrepen. Daarom gelden ze als heffing. Ook hier is er een daling met twee lettergrepen, maar die bevindt zich ditmaal tussen de derde en de vierde heffing (-ren ghe-). In de derde strofe is dat (toevallig) precies zo; in de vierde strofe hebben alle dalingen één lettergreep. Dat de aantallen lettergrepen en de verdeling over de heffingen variëren heeft geen belang. Wel belangrijk is dat in alle strofen het vereiste aantal heffingen wordt gerealiseerd, in dit geval vier (over de theorie daarachter later meer).
| |
Splitsen en binden
Heeft men de heffingen bepaald, dan past men de lettergrepen van de tweede en volgende strofen zodanig onder de muziek, dat de heffingen op dezelfde plaats komen als in de eerste strofe. In beginsel zijn die plaatsen de muzikale accenten of ‘zware tijden’ in de melodie:
1. Den win - ter comt aen, den mey is uut
2. Het was mi van te vo - ren ghe-seyt
Als er een kwart in twee achtsten moet worden gesplitst, neemt men daarvoor doorgaans een onbeklemtoonde kwart, zodat een lang-kort-kort-ritme ontstaat. Zo althans gebeurt het in de Souterliedekens:
te vo-ren ghe - seyt te vo - ren ghe-seyt
| |
| |
Bij het plaatsen van de eerste strofe van het zojuist genoemde Den winter comt aen, den mey is uut onder de muziek heeft de editor van deze uitgave ook een kwart in achtsten moeten splitsen. De oorspronkelijke melodie, in Fruytiers' Ecclesiasticus, gaat namelijk helemaal in kwarten. Onze splitsing hebben we aangegeven met een stippelboog:
Myn kindt, u wer - cken doch be - gint
Den win - ter comt aen, den mey is uut
De stippelboog vertelt hier dus dat de twee achtsten in deze editie van het Antwerps Liedboek een ongesplitste kwart zijn in de muzikale bron. Zo krijgt de zanger een indruk van het oorspronkelijke notenbeeld en van de ingrepen van de editor. Dat kan helpen bij de tekstplaatsing van de volgende strofen. Men ziet zo meteen dat in de volgende strofen de twee achtsten niet hoeven te worden gehandhaafd, althans niet op die plaats, en dat men er een kwart moet zingen.
Iets soortgelijks is een binding in de muzikale bron die voor de tekst in het Antwerps Liedboek is verbroken. Ook dit kan worden aangegeven met een stippelboog:
Ic bid u Heer wat ick ver - mach
Dies wil ic sin - ghen een vro - lick liet
Het omgekeerde, als er twee of meer losse noten uit de bron worden gebonden, kan worden aangegeven als volgt:
| |
| |
Tot een wo-ning hebt ghi Sy - on ver-co - - ren
Voor bloem - kens groe - yen bie - sen
Dit gebeurt echter alleen bij bijzondere gevallen. Onderverdelingen in de bron die het gevolg zijn van voor de hand liggende splitsingen hebben we doorgaans niet aangegeven, om het notenbeeld niet te overladen:
Mijn berm - her - tic-heyt wijt
En claer ro - bijn En claer ro - bijn
De algemene betekenis van de stippelboog is derhalve: er wordt afgeweken van de tekstplaatsing in de bron door middel van splitsing of binding:
1) | splitsing: als de stippelboog noten met elk een eigen lettergreep bindt, vormen ze in de bron één noot, of zijn ze er gebonden. |
2) | binding: als de stippelboog meerdere noten bindt die op één lettergreep tekst worden gezongen, hebben de noten in de bron elk een eigen lettergreep. |
Het toevoegen van een opmaat kan worden aangegeven met een noot tussen haakjes:
Ic wijts qua - de ton - - gen
Ook het weglaten van een opmaat of in het algemeen: een noot aan het begin, kan met haakjes worden aangegeven:
| |
| |
Der sau - re Win - - ter ist so kalt
Ar - ghe win - ter, ghy zijt cout
Het is in dit geval voor de zanger belangrijk te weten dat er in de eerste strofe een noot is weggelaten, omdat die wel nodig is in de tweede strofe:
Die loo - ver - kens, die aen der hey - den staen.
| |
Stomme -e
De uitspraak van de stomme -e aan het eind van een woord in bij voorbeeld ende, vrouwe en roepe is dubbelzinnig. Men kan hem duidelijk uitspreken en een eigen noot geven, maar ook weglaten of slechts licht uitspreken. Als de stomme uitgang kan worden weggelaten, hebben we hem in deze uitgave geen eigen noot gegeven als daarmee een splitsing kon worden voorkomen:
Ende roepe ‘O wy, o wach!’
Op deze manier worden te veel en te nadrukkelijke achtsten vermeden. De zanger kan zelf kiezen of hij de stomme -e al dan niet uitspreekt. Men kan het niet-uitspreken ook beperken tot gevallen waar een klinker volgt op de -e, zoals hierboven na roepe: o; men zingt dan roep' o (elisie). Niet-uitspreken is in het algemeen af te raden wanneer de -e grammaticaal vereist is (roode rooskens, si toonde); in die gevallen hebben we hem steeds een eigen noot gegeven.
| |
| |
| |
Onregelmatige verzen
Het is niet altijd meteen duidelijk hoeveel heffingen een vers telt. Men moet ook kijken naar de andere verzen van de strofe of beter nog naar de overeenkomstige verzen van de volgende strofen. Het is niet zo dat de eerste strofe per se het ‘juiste’ aantal heffingen heeft. Dat aantal wordt in beginsel bepaald door wat in de meerderheid van de strofen wordt aangetroffen. Soms moet men domweg het gemiddelde bepalen van de strofen en dat afronden. Als een vers niet precies correspondeert met het gemiddelde kan men er met enig schuiven vaak alsnog het gewenste aantal heffingen in zien.
Een ander criterium voor het vaststellen van het ‘juiste’ aantal heffingen leveren de accenten van de melodie. Ook dat is lang niet altijd eenduidig. Er zijn weliswaar zeer ritmische melodieën, bijvoorbeeld van de ‘dansliedjes’ uit de Souterliedekens waarvan het volkomen helder is waar de accenten liggen; maar diezelfde bron laat ook subtiel geritmiseerde melodieën zien, waarin de maatslag en het woordaccent niet altijd samenvallen. Er zijn ook melodieën die helemaal zonder ritme zijn genoteerd, zoals in het Devoot ende profitelijck boecxken; die hebben wij geritmiseerd ten behoeve van deze uitgave, veelal op grond van het tekstritme. In zulke gevallen is van twee kanten, vanuit de muziek en vanuit de tekst, gezocht naar het heffingenschema dat het best samengaat met de melodie.
Heeft men het optimale heffingenpatroon vastgesteld, dan nog kan een vers een aantal heffingen hebben dat van de standaard afwijkt, hoe men het ook wendt of keert. In dat geval moet men meerdere noten splitsen of binden, zodanig dat één heffing de plaats inneemt van twee of omgekeerd.
| |
Lettergreepverzen
Soms zouden er binnen één vers noten moeten worden gesplitst en andere noten gebonden om de accenten op de juiste plaats te krijgen, terwijl het aantal lettergrepen van het vers met het stramien correspondeert. In dat geval verdient het aanbeveling te bezien of de splitsingen en bindingen niet achterwege kunnen blijven, met andere woorden of de tegenaccenten (antimetrieën) die daaruit voortvloeien echt een bezwaar zijn. Men behandelt het vers dan eigenlijk als een lettergreepvers (en niet als een heffingenvers), zoals in het Frans, waarin minder aandacht aan de plaatsing van de tekstaccenten op muzikale accenten wordt besteed dan in het Nederlands. Vooral bij opmaten kan dit heel goed uitpakken: men accepteert dan als het ware een ‘zware opmaat’:
| |
| |
aanbevolen:
Tschey - den gaet mi so swaer!
vermijden:
Tschey-den gaet mi so swaer!
|
|