Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kern van dit lied wordt gevormd door het gesprek tussen moeder en dochter, waarin de moeder haar dochter laat kiezen uit drie mannen. Zulke gesprekken zijn in liederen uit allerlei culturen en uit alle tijden te vinden. Soms geeft de moeder uitleg over de gevolgen van de keuze (zoals in dit lied), soms weegt de dochter zelf de voor- en nadelen van een bepaald beroep af. Hier legt de moeder uit dat de dochter voor een ruiter als laarzenknecht zou moeten dienen, voor een boer paarden zou moeten weiden en voor een landsknecht (de huursoldaat, vooral te voet, in tegenstelling tot de ruyter, te paard) wijn zou moeten halen. De ruiter wordt niet expliciet afgewezen, maar de boer komt er slecht af (zie ook lied 13 en 63): hij drinkt nauwelijks wijn, maar heeft liever karnemelk. Dat is wellicht een toespeling op zijn (seksuele) vermogens, daar botermelc drinken ‘arm zijn’ kan betekenen, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het drinken van den hueschen coelen wijn een bekende omschrijving van de bijslaap is. De landsknecht die flink inschenken kan, wordt verkozen en dat is niet verwonderlijk: het lied zou gemaakt zijn door een landsknecht (strofe 10 en 11). Het slot van het lied is om verschillende redenen opmerkelijk. De dichter en de eerste zanger van het lied worden als een en dezelfde persoon voorgesteld, een landsknecht die bij Heinsberg was en in dienst van de Keizer streed. Over Heinsberg (de stad tussen Roermond en Aken die een belangrijk strijdtoneel was bij het conflict tussen Karel v en de hertog van Gelre) handelen verschillende historieliederen in dit deel van het Antwerps Liedboek (zie vooral 182=186, 195 en 219). Dat de dichter werkelijk uit deze contreien afkomstig was, wordt gesuggereerd door oostelijke kenmerken van zijn dialect, zoals hous, ous, en Tso. Zo legt dit lied een interessante verbinding tussen de vrolijk minnende en wijndrinkende ruyters en lantsknechten die zo vaak figureren in het Antwerps Liedboek en de soldaten die de harde realiteit van de oorlog aan den lijve ondervonden. De eerste twee strofen van het lied zijn moeilijk te interpreteren en lijken inhoudelijk tamelijk los te staan van de rest van het lied; het is niet onwaarschijnlijk dat ze zijn toegevoegd. Ze zijn slechts associatief met het vervolg verbonden: zo lijkt de associatie tussen de eerste en de tweede strofe te verlopen via ‘bosse’ en tussen de tweede en de derde strofe wellicht van ‘sneeuw’ naar ‘hoge bergen’. Pas vanaf de derde strofe is er sprake van een consistente verhaallijn, waarin een bekend motief te herkennen is: een jonge vrouw maakt een keuze tussen drie huwelijkskandidaten. Interessant genoeg zijn er enige Duitse liederen bekend waarvan de beginregel overeenkomt met al 213:3,1 (Ich stand auf hohem Berge) en die ook als ‘keuzelied’ uitgewerkt worden. In die liederen neemt de gekozene het meisje mee en verzuipt haar kleren in de kroeg. Zou deze Schlemmer in de slumerkens in 3,4 terug te vinden zijn? Daartegen pleit dat deze Duitse liederen veel jonger zijn, uit de negentiende eeuw, maar de overeenkomst is frappant.
Het lied is alleen uit het Antwerps Liedboek bekend en ook in de contrafactuur ontbreekt elk spoor van de beginregel. Het begin van de derde strofe (Ic stont op hooghen berghen) komt echter overeen met dat van een beroemd lied (al 87), waarin ook sprake is van drie jongelingen, maar dat verder een heel ander verloop heeft. Het is in het Antwerps Liedboek met vijf regels per strofe overgeleverd. De gebruikelijke vorm heeft echter vier regels, zodat men dus En ick soude tot minen boele gaen en Ic stont op hooghen berghen op dezelfde melodie kan zingen. Gegeven de ontlening zal dat in de zestiende eeuw ook wel gedaan zijn, al zijn er ongetwijfeld ook andere melodieën in omloop geweest voor dit liederencomplex. Voor de melodie van Ic stont op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hooghen berghen, zie al 87. Hier is de versie uit S. Theodotus' Paradys (1638, p. 702) gebruikt. Literatuur: Erk en Böhme 1893-1894, dl. 1, p. 415-416; Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 813-814; Houtsma 1981; Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 291-292, 348 en 359; Rothstein 1989; Rasmussen 1997, p. 163-188; Repertorium 2001, t1806, m0387. |
|