wordt erin te kijk gezet. Wanneer we de overgeleverde rethoricale bruiloftsspelen en -liederen bekijken, dan waren dergelijke feesten voor rederijkers inderdaad een dankbare gelegenheid om, net zoals hier, allerlei grappen te maken rond seksuele naïviteit of onhandigheid en om volop (al dan niet bedekte) allusies te maken op wat zich in de huwelijksnacht afspeelt. De onnozele hals die in dit lied de huwelijksnacht zo angstig ziet naderen, probeert (in strofe 5) toch aan het toenmalige rollenpatroon te voldoen: in een bedstede lag de man doorgaans vóór en de vrouw achter, een bedverdeling die haar oorsprong vond in de gedachte dat de man de vrouw op die manier het beste tegen gevaar en onheil kon beschermen. Maar zijn ogen vullen zich met tranen: hij valt onmiddellijk uit zijn rol van beschermende echtgenoot en beantwoordt zo meteen weer aan het beeld van de onmannelijke man, de zestiende-eeuwse Hennen (die toen trouwens dikwijls ook Hennen-ligt-achter genoemd werd).
Niet alleen het onderwerp van het lied, maar ook het refrein dat elke strofe afsluit lijkt in verband te staan met de aanwezigheid van een feestend publiek: het is duidelijk de bedoeling dat men, wanneer de zanger met zijn eigenlijke strofe (de eerste vier regels) klaar is, enthousiast met de snerende refreinregels invalt. De laatste strofe geeft een aanwijzing dat het lied nog in een andere situatie gebruikt kon worden: men kan het aan de kinderen leren wanneer zij mosterd gaan halen. Het halen van mosterd wordt in oudere teksten vaker voorgesteld als een typisch klusje voor kinderen en zij zongen daar ook meestal specifieke liedjes bij (zie ook commentaar bij al 201).
Een versie van de melodie van dit lied, dat ook bekend is uit het handschrift van Antonis van Butevest (Leiden, na 1594) vindt men mogelijk in het Luitboek van Thysius, dat enkele jaren vóór 1600 werd begonnen door de Leidse theologiestudent Adriaen Jorisz. Smout. Het betreffende luitstukje wordt er Ey de bruyt lach op haer bedde genoemd (vgl. 4,1); Ey kan uit het refrein afkomstig zijn. Het stukje is opgebouwd uit frasen die elders in het luitboek ook voorkomen in Den Boerendans, dat weer een variatie blijkt van een Branle de Champagne. Hoewel de basisstructuur van tekst en muziek overeenkomen, zijn er echter zoveel pasproblemen dat van een verantwoorde reconstructie nauwelijks sprake kan zijn.
Literatuur: Pikhaus 1988-1989, Repertorium 2001, t1663, m0209.