In het opschrift wordt dit lied aangekondigd als een liefdesliedje, maar dat is het niet. Integendeel, al 1 biedt ons het venijnige en cynische gesprek tussen een man en een vrouw die ruziënd een einde maken aan hun relatie. Zij beweren allebei dat ze een ander hebben, maar toch gooien ze elkaar nog allerlei verwijten voor de voeten.
Het is een lied vol humor, doordat de taal, de stijl en het beeldmateriaal van het traditionele middeleeuwse liefdeslied gebruikt worden, maar dan met een andere betekenis. De opening met de schildering van de weer opbloeiende natuur in de lente (de Natureingang) past in een liefdeslied, waarin de lente dan dikwijls inspireert tot liefde. Vaak zullen geliefden zich dan gaan vermeyen (‘voor hun plezier in de natuur zijn’), maar de vrouw die hier aan het woord is, wil zich gaan vermuyten (‘van liefje veranderen’ (1,3)). In dit woord zit mogelijk nog een extra woordspeling, namelijk met het woord muit dat ‘kamertje van een hoer’ betekent. Zegt ze dus ook dat ze een ander ‘liefdeskamertje’ wil opzoeken? Daarmee is de lieflijke sfeer van de Natureingang meteen verbroken.
Ook elders in dit lied speelt de dichter met de traditionele formuleringen. De vrouw gebruikt het mooie beeld van de kwetsbare roos die door de vorst beschadigd wordt (3,1), maar bedoelt zij dat zij gekrenkt wordt door zijn koele houding, of dat zijn woorden haar niet raken? De man spreekt haar op zijn beurt quasi-hoffelijk toe (strofe 4, zie ook haar reactie in 5,1-2). In dat patroon past ook de adieu-strofe aan het slot: traditioneel een hoofse groet, hier een laatste schimpscheut.
Het dialoogelement van al 1 komt tot uiting in de formele opbouw: bij elke strofe wisselt de spreker (met uitzondering van de twee laatste strofen, uitgesproken door de man).
Het lied heeft een bescheiden populariteit genoten: voor zover bekend is het slechts voor enkele geestelijke liederen aangehaald als wijsaanduiding, waaronder Souterliedeken 56 (gedrukt in 1540). Daaraan hebben we hier de melodie ontleend. Het handschrift van Lauweryn van Watervliet (1505-1507) bevat een meerstemmige zetting, waaruit we kunnen afleiden dat het lied ten tijde van de uitgave van het Antwerps Liedboek al zeker veertig jaar oud was.
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 297-298; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 1 en 129-130; Vellekoop 1985; Repertorium 2001, t0323, m0048.