Amsterdams minne-beekje. Deel 3
(1638)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
Wijse: Van den ouden Grijn.
ACh Galathe mijn lieve Licht,
De held're glants van u ghesicht
En ooghskens strael
Doen dat ick dwael
Dus met mijn Vee:
Ach, mijn soete Galathe.
2 Mijn Lammertjens alleenigh gaen,
Dwalende door de groene Laen,
Twijl ick mijn klacht
Met droef ghedacht
Queel op mijn Riet,
Tuyghende mijn groot verdriet.
3 'k Beweeg de boompjes door mijn Liet
Die meed'ly toonen daer men't siet,
Haer Telghjes teer
Laten sy neer
Hanghen, doch mijn
Galathe laet my in pijn.
| |
[pagina 87]
| |
4 Het stroomend' Beeckje klare voedt
En is soo koel niet als 't ghemoedt
Van Galathe,
Die kout als Snee
De Min weerstaet,
En Cupidoos vyer versmaedt.
5 Sijn Schichten acht sy niet een sier,
En hy ontsteeckt met vlammend' vyer
Mijn teere ziel // dies ick nu kniel
Voor u, mijn schoon,
Smeeckende om Liefdes loon.
6 Ick hoop niet overschoone Maeght
Dat u mijn droeve doodt behaeght,
Die ghy alleen // en anders gheen
Beletten kondt,
Ghy die mijn ziel hebt doorwondt.
Liefd' is God'lijck. I. V. Mol. |
|