Amsterdams minne-beekje. Deel 1
(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– AuteursrechtvrijStemme: Dat Phillis reyst en spoeyt, &c.
NV dat de nare Nacht
Al heeft in rust gebracht
Stort ick mijn droeve klacht
Voor u Goddinne.
Aen u mijn Rosemont
Die 't hertje hebt gewont.
Ay Nymph maeckt my gesont,
Versterckt mijn sinne,
Ay Rosemont mijn lieve Engel,
Komt siet eens hoe ic na u hengel.
2 Ay doet eens op u deur,
En siet eens hoe ick treur,
V Minnaer stater veur
Mijn Rosemonde
Ach doet eens op (mijn hert)
Troost mijn droeve smert,
Die u geoffert wert
Door dees mijn wonde,
Die my dus plagen met ellende,
So dat ic haeck na 's levens ende.
3 Want eer en sal ick niet
Verlost zijn van verdriet,
Voor dat ick troost geniet,
| |
[pagina 73]
| |
Van u mijn waerde,
V aengenaem by zijn
Dat doet verblyen mijn.
V vluchten is de pijn
Die ick eerst baerde.
Dus hoop ick van u nu te erven
Mijn doot, of gunste te verwerven.
4 De held're sterre-schijn,
Toont haer klaerheyt aen mijn,
't Schijnt zy my gunstig zijn,
Als ick kom klagen
Mijn smert aen u godin,
Dat mijn verliefde sin
Tracht na u wedermin
Laes! alle dagen
De hoop (Godin) die doet my leven,
Dat gy noch wedermin sult geven.
5 Ach! kan mijn groote rouw
Aen u mijn waerde vrouw
Niet melden hoe getrouw
Ick u sou wesen.
Rosemont ist alleen,
Sy ist en' anders geen
Om wien ick sucht en ween
En ben vol vreesen,
Dus Rosemont mijn welbehage,
Versoet mijn druck en droevigh klagen.
C. A. Seep. Liefde verblijdt. |
|