Amsterdamsche Vreughde-stroom (Eerste deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
Toon: Eylacy wreede Wicht, etc.
SIet waerde Roselijn,
Hoe ick gestadigh quijn,
Door uwe vlam ontsteecken:
Hoe uyt mijn Oogen-badt
Langhs de wangen komt leken
Bigg’lend, het ziltigh nat.
2 Ach! dat u Ooge siet,
Dees droeve tranen vliet,
En niet een traen laet tranen,
Sluyt dan de kille kouw
Vwe tranende banen?
Of zijt ghy sonder rouw?
3 Neen, want een sagte sugt
Dickwils u borst ontvlucht,
Die kan getuyge wesen,
Dat in u killigh hert,
Nu een vonck is geresen,
Van mede Minne-smert.
4 Sal ‘k dan de reden raen,
Waerom ghy mijn getraen,
Steets ziet met drooge Oogen?
Het is uw oogen-gloed
Die u tranen doet droogen,
En niet u kil ghemoet.
|
|