Amsterdamsche Vreughde-stroom (Eerste deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– AuteursrechtvrijStem: Nova.
ICk prees wel eer, met minnelijck ghedicht,
V flonckerende ooghen, een andere glans
Heeft nu mijn oogh verlicht,
Nu rijm ick van een blinckend glas met Wijn,
Wat konder schoonder zijn?
V ooghen dooden my, de Wijn is soo vermoghen,
Ik lever by, dat heeft een beter schijn.
’t Was wat Cloris, als u corale mont,
Naer lange vryerije, my aen mijn mont,
Een vochtigh kusje sondt.
Nu stroomt mijn mont, van lieffelijcke lust,
| |
[pagina 71]
| |
Als ick mijn glaesje kus,
Ick kusse soo mijn glas sich aen mijn mont quam vleye,
Kus ick mijn glas, mijn brant werdt uytgeblust.
V ooghjes glans, de bloosjes van u mont,
Zijn doch voor weynigh vree dies’ heden sach,
Licht morgen niet en vont:
Och Wijn! och eele Wijn! u luyster sal bestaen,
En duyrt u glans altijdt,
Soo sal mijn liefde dure, tot dat ick sal
In ’t graf vernachten gaen.
L. B.
|
|