Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– AuteursrechtvrijStemme: Kom mijn Flora, schoonste &c.ACh! ach! Clarinde, wat mach d’ oorzaak zijn
Dat ghy dus sonder reden vliedt van mijn?
En uwe vrientschap aan een ander draagd?
Heeft dit u vrient
En lief aan u verdient?
O lichtverleyde Maaghd’!
2 Ick had mijn hoop en troost op u geboud,
Helaas! wie had gedacht, dat ghy my zoud
| |
[pagina 157]
| |
Zoo licht begeven, daar ik in u hart
Scheen vast ghekluyst
Door trouwe min: en juyst
Brouwd ghy my al de smart,
3 Die ooyt een Minnaar lijdt, of heeft geleên;
Waer door mijn ziel en lichaam scheyt van een,
D’ ontrouheydt die ghy Chelimor betoont,
(Die ghy zoo snoo
Veracht) gedenckt, zal zoo
Niet blyven ongeloont.
4 Had ick doch mijn gezicht verloren, ach!
Eer ik zoo keurigh op u schoonheyt zach!
Dan had ik nooyt gesmaakt deez’ swaar elend,
En bittere pijn,
Waar door, helaas! dat mijn
Ionck leven raakt ten end.
5 Dies soud ick u noch graegh eens voor mijn doot
Wel willen spreken, maer ick voel de noot
| |
[pagina 158]
| |
En quellingh, die sich in mijn borst besluyt;
Sal haest, o ramp!
De flickerende lamp
Myns levens doven uyt.
6 Maer of ’t gebeurde dat ghy u begaf
Eens by gevalle aan my treurig graf;
‘k Sal daer op uyt doen houwen dit gedicht,
(Opdat ghy meught
Gedencken ’t ongeneught,
Dat ghy my heden sticht).
7 Hier leydt de trouwe Minnaar Chelimor,
Die noyt sijn tydt versleet met droef gesnor:
Maar soo dra hem syn lief Clarind begaf,
Sond hy syn Ziel
Nae ‘t Stigiams gekriel,
En ‘t killigh rif in ’t graf.
M. W. de Ionge.
|
|