Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Stemme: Schoonste Lerinde, &c.
SAl dan ’t onweder// nimmer bedaren,
Dat my tot schipbreuck van mijn min,
Deynst op en neder// sullen de baren
Van ongeluck mijn verliefde sin
Ghestaegh, en altoos zwallepen tegen,
Sal ick noyt die zegen
Genieten Harderin,
Dat ghy mijn Lief mijn Engel zijt genegen
En u laet bewegen,
Te plegen weder-min.
Blijft sy, O Goon! by ’t over wreet besluyt,
Ban mijn Ziel dit rif, ’t rif de werelt uyt.
2 Hemel en Helle, Godt stort u plagen
Op mijn verliefde Ziel, kom doot,
Eyndight mijn quelle// ey! hoor mijn klagen,
Of scheep mijn Ziel in Charons boot,
Dat hy my voert na Plutoos helsche stranden,
’t Eeuwigh eeuwigh branden.
| |
[pagina 50]
| |
Dat is van minder pijn,
Stigiams muur, en Cerb’rus sijn tanden
Te breken met handen,
’t Sal my lichter zijn
Ixeons radt te draeyen, of de steen
Die Sysiphus den Bergh af rolt na beneen.
3 Stopt ghy u ooren// O wreede Goden,
Bewegen u klachjes, noch gebeen,
Ben ick gebooren// om duysent dooden
V op te offeren voor een,
Soo doet soo veel, segh mijn Lief, en groetse
Voor my, daer gemoetse
V, Cupido vliegh heen,
Toetst haer de Ziel op u pijl, de toetse
Van ’t minne, soo moetse
Harder zijn als steen.
Soo sy gheen brandt van weder min ghevoelt,
Segh ik u pijl, en ghy niet seecker doelt.
4 Daer heeft het Guytje// een pijltje doen flitse
Van sijne strengh gepeesde boogh,
Dat treft het Spruytje// ey! siet hoe sitse
| |
[pagina 51]
| |
Nu met de minne-vonck in ’t oogh,
En wordt gepijnt, g’lijk sy pleeg te pijnen
Mijn Zieltje// en ’t mijne
Schept sijn adem weer:
Nu sal de Son, die my wel eer deed quijnen,
Self haer self beschijnen,
Tot sy tot asch verteer,
Soo stort de wraeck, een straf vol ongena,
Trouloose Maeght op uwe ziel, ha, ha, ha.
M. Keusers.
|
|