Amsteldamsche minne-zuchjens
(1643)–Anoniem Amsteldamsche minne-zuchjens– Auteursrechtvrijop verscheyde nieuwe wijsjes, door lievende gheesten uyt ghestroyt
[pagina 68]
| |
Toon: Als Garint.
ONs gedagt, zeer dickwijls, in ons dringt;
Hoe wel der Maagden schaamt, en eerbaarheyt ons spreeklit dwingt,
Dat het Hert vermaakt,
En braakt
Veel lust:
Want, in dit Bloem gevlegt,
Zie 'k op wat vreugd' de Egt
Staag rust,
En hoe 'tal in die staat
Bestaat.
| |
[pagina 69]
| |
2 Want, wanneer zy 't zamen zijn gehegt,
Zoo blijven hare Blaan, en groene steel, een-wijl, geregt;
Daar anders de Roos
Van bloos,
En root:
Eerlang: jaa op een dag,
Door 't minste wintje, lag
Ontbloot,
En wert haar dor gelaat
Gehaat.
3 Dies de Egt omringt is van veel heyl,
En die haar heylge paan begaan zijn, voor veel rampen, veyl
Maar ach! Herderin
Uw zin
Verdwaalt,
Door een zaemheyt gedagt.
Gy Maagden schaamt veragt,
En smaalt
Op 't geen uw eerbaarheyt
Verbreyt.
| |
[pagina 70]
| |
MYn Tong bedwinght uw galm: 'k sie, door de telgen, dringen.
Wie is't? ach 'tis mijn Lief! hy laght gewis, mijn singen
Heeft dus zijn gang genoopt ik schuyl my achter 't groen.
Best niet, in dien ik schuyl, soo sal ik, in my voen,
Een quellend naberouw, wat dan? zijn komst verwagten?
Iaa! neen! ô schaemt! hoe kampt uw wil met mins gedachten.
P. Vander Gracht. |
|